slechts een bescheiden uitrusting van een deel van het leger ten doel had. De door den heer Van Mook geleverde beschouwingen betreffende deze begrooting in het algemeen financieel verband zijn tenslotte bij het departement van Oorlog grafisch uitgezet in grafiek VI. Alvorens dit stuk nader te beschouwen, moet ik opkomen tegen een enkele opmerking van het geachte lid in dit verband. De meening als zou in de jaren 1920 t/m 1922 de verdere materieele voorziening, welke gedurende den wereldoorlog belemmerd werd, zijn ingehaald, kan niet onderschreven worden; wel is tijdelijk de achterstand op dit gebied kunnen worden verkleind, doch van inhalen is geen sprake geweest; de verhoogde bedragen in die jaren voor oorlog gevoteerd, moesten voor een groot deel worden besteed aan personeel. Het geachte lid heeft voorts bij zijn cijferopstellingen van de laatste jaren een bedrag van f 3'/2 millioen in rekening gebracht, dat grootendeels in 1932 en deels in 1934 (zie stuk 3 A, leden 1 en 10) niet meer met andere begrootingsafdeelingen wordt verrekend. Het is uiteraard niet mogelijk geweest bij de opstelling van deze laatste grafiek rekening te houden met veranderingen in de wijze van verrekening en in de desbetreffende bedragen in den loop der jaren tot stand gekomen. Ik vraag mij b. v. af, op welke wijze dan wel de bezuiniging, welke door de reorganisatie van het leger voor 1933 op andere begrootingsafdeelingen werd ver kregen en omgekeerd ook de door de bezuinigingen op andere begrootingsafdeelingen veroorzaakte daling van diverse middelen- posten van de oorlogsbegrooting, in rekening hadden moeten worden gebracht. Thans moge ik Uw aandacht vragen voor de grafiek VI, en in het bijzonder voor de onderste lijn, waarmede de zuivere gewone uitgaven voor oorlog in procenten van de zuivere gewone lands- uitgaven zijn uitgedrukt. Het verloop van die lijn in vrijwel con stante daling van bijna 281 /2°/0 naar minder dan 13% toont dui delijk aan, dat ook in tijden van welvaart het oorlogsbudget in verhouding tot het landsbudget zoo sober is gehouden, dat waar deering niet misplaatst schijnt voor het feit, dat het gelukt is op het oorlogsbudget toch nog naar verhouding meer te bezuinigen dan een daling, evenredig aan de daling der landsuitgaven zou medebrengen. Hoewel de Regeering en het Legerbestuur terzake diligent blij ven, mogen dan ook van verdere bezuinigingen op de oorlogs begrooting geen groote verwachtingen worden gekoesterd. De bezorgdheid voor een toekomstige stijging van de oorlogs begrooting kan de Regeering niet in alle opzichten deelen. Erkend wordt, dat een prijsstijging van invloed zou kunnen zijn op de uitgaven, doch bedacht moge worden, dat een prijsstijging ook een kenmerk van een veranderde conjunctuur zoude zijn, welke 806

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 36