Door combinatie van inbeslagneming en aankoop bij dreigend
oorlogsgevaar met oplegging van gedroogd meel kan echter reeds
veel worden bereikt. Voor de eerste 6 maanden kan men gebruik
maken van het uit den handel betrokken, in zakken verpakte
meel, waarvan zoonoodig nog een deel kan worden gedroogd en
in kisten verpakt. Het geconserveerde meel behoeft dan eerst te
worden aangesproken na verbruik van het versche meel. Op deze
wijze kan dus gedurende geruimen tijd over tarwemeel worden
beschikt.
Een andere mogelijkheid is nog de oplegging van het meel in
den vorm van tarwe, welke in algemeenen zin langer houdbaar
is. Ook hiermede zijn in 1919 proeven genomen. Daarbij bleek
echter, dat zoowel bij oplegging op een houten vloer als in silo's
ondanks voortdurend omwerken broeiing plaats had. Ook was
de tarwe reeds na 6 maanden in ernstige mate aangetast door
klanders. Het bederf werd destijds toegeschreven aan klimaats
invloeden, waartegen weinig of niets te doen is. Bij oplegging
van tarwe zou men bovendien moeten beschikken over een maal
inrichting, hetgeen op zich zelf reeds een groot bezwaar is.
Daarom stel ik mij van deze mogelijkheid niet veel voor.
De beste oplossing van het onderwerpelijk vraagstuk is uiter
aard een eigen tarwecultuur.
Tarwe wordt vrijwel over de geheele wereld geteeld, met uit
zondering van de vochtige tropische en subtropische landen en
de streken met een korten, kouden zomer.
De z.g. wintertarwe heeft voor een goede ontwikkeling het
doormaken van een koude periode noodig en kan daardoor hier
verder buiten beschouwing bijven.
De zomertarwe wordt echter ook verbouwd in warme lucht
streken, als Australië en Br.-Indië, ja zelfs, zij het op kleine
schaal, in Zuid-Algiers, Abessinië (10° N.B.) Ceylon (7° N.B.),
de Philippijnen (8° N.B.) en Portugeesch-Timor (8° Z.B.). Een
zeer hooge temperatuur gedurende den dag schijnt dan ook weinig
schade te doen. De temperaturen van de warmste plaatsen van
Java, zooals Pasoeroean, verschillen maar weinig met die van
sommige Br.-Indische tarwecentra. Plaatsen als Bandoeng, Garoet
en Malang, welke op vrij geringe hoogte liggen, hebben reeds
veel lagere temperaturen. Uit proeven, door den Controleur B.B.
v. d. Broek bij Moentilan genomen, bleek dan ook, dat tarwe in
Indië niet zulke hooggelegen terreinen noodig heeft om te gedijen.
Vijanden van de tarwecultuur zijn echter hevige regens en een
hooge vochtigheidsgraad van de lucht. Deze omstandigheid maakt
een groot deel van Java ongeschikt voor deze cultuur. Toch zijn
er op Java wel streken te vinden waar althans gedurende den
drogen tijd deze vijanden zich niet ongunstiger voordoen dan
in tal van tarwecentra. Echter volgt hieruit, dat de tarwe voor
namelijk gedurende den drogen moeson zal moeten groeien en
919