gehaald, over het paard in vrijheid nog eens herleest, zal erkend
moeten worden dat de omschrijving alleszins voldoende is. Het
begrip „evenwicht" is bij het paard geen mathematisch begrip.
Een paard dat op de voorhand loopt, dat zich op de hand werpt,
dat onvoldoende naar voren is, het zijn alle paarden die niet,
zooals het Italiaansche voorschrift zegt: „geschikt zijn om te vol
doen aan de eischen die de natuurlijke rijkunst stelt".
Hetgeen het V. O. P. zegt stemt in algemeenen zin hiermede
overeen: „Als algemeene omschrijving van het begrip evenwicht
kan men zeggen, dat het paard in evenwicht is, als het gaat met
een juiste gewichtsverdeeling (houding), d.w.z. in overeenstem
ming met de gevraagde beweging en snelheid."
Het is jammer dat het niet hierbij blijft, en men een nadere,
meer vatbare maatstaf heeft willen aangeven met de woorden
„Van de snelheid is afhankelijk de meerdere of mindere steun
welke een paard vraagt van de hand van den ruiter; daarom
wordt ook wel gezegd dat het paard in evenwicht is, als de span
ning van de teugels in overeenstemming is met de snelheid van
beweging."
Alzoo: snellere beweging meer spanning in de teugels
langzamere beweging minder spanning in de teugels
Het antwoord op deze vragen vinden zij in de Sport Universel
Illustré van 25 Maart 1933, waar op blz. 223 ons een foto te zien
wordt gegeven van de finish van een ren. Er staan twee paarden
op, die naast elkaar over de eindstreep gaan, waarvan het eene
paard zijn berijder verloren heeft. Dit paard heeft dus dezelfde
snelheid als het paard onder den man dat het begeleidt, doch
„Waar is de spanning in de teugels, die het bereden paard wel
heeft?" En toch zal niemand willen volhouden dat het onbereden
paard niet in evenwicht gaat.
Is bovendien die spanning in de teugels bij het bereden paard
zoo groot? Een ieder die wel eens een ren gereden heeft, zal
weten dat bijna steeds de spanning in de teugels in het begin van
de ren, als de pace geregeld moet worden, grooter is dan bij de
finish, terwijl juist bij de finish de snelheid tot het uiterste wordt
opgevoerd. Dat de meerdere of mindere steun die het paard vraagt
van de hand van den ruiter, afhankelijk is van de snelheid, wordt
dus niet door de practijk aangetoond Ik zou hier nog willen
wijzen op de paarden der huidige groote meesters der Italiaan
sche school, Forquet, Lequio, etc., die met zeer lichte aanleuning
over de hindernis gaan in zeer snellen gang, en volkomen in de
hand staan. Deze paarden komen in hun teugelspanning het
Schoolpaard zeer nabij, doch niemand zal beweren dat de snel
heid van gang van het Schoolpaard even groot is als die van de
paarden van genoemde ruiters. Zou men een schoolpaard in dien
gang zetten, dan zou een andere teugelspanning te zien gegeven
worden, die niet des schoolpaards is
932