hebben, terwijl datzelfde paard onder een pakzadel van 90 kg.
zonder dien steun hetzelfde werk kan verrichten? Of is er iemand
die dat paard soms bijzet-teugels zou willen aandoen om het
„steun" te geven?
Men denke aan de pakpaarden der K.M.secties. Zou de Hr.
Hekker die paarden een steun willen geven, als hij ze met zijn
eskadron door het terrein sleept, in galop galangan op, galangan
af? En waarom wil hij dit met zijn eigen paard, dat veel minder
te dragen heeft, wèl doen? Hij kan hiertegen aanvoeren, dat zijn
paard in een horizontaal evenwicht gaat. Maar de paarden van
den troep dan? Het voorschrift zegt immers, dat het evenwicht
op de voorhand de houding is in het algemeen bij het buiten
rijden en die van het gemiddelde troepenaard
Dus: geen „steun" bij het troepenaard! De natuurlijke rijkunst
kent niet den steun van den ruiter aan het paard. Het paard
heeft dien steun niet alleen niet noodig, doch zij is voor het paard
zelfs zeer hinderlijk. De „steun" is een begrip dat tot ons geko
men is uit het Schoolrijden, waarbij het paard in een zekere
tegen-natuurlij ke houding wordt gezet, welke houding niet kan
worden aangenomen indien die steun niet aanwezig is. Het is
van het grootste belang het begrip steun te herzienzooals dit
thans geïnterpreteerd wordt door het V.O.P. hoort het thuis in
een rijkunst die de manege als doel stelt, en niet in de militaire
rijkunst, waar de manege slechts een hulpmiddel is.
Men verwarre het begrip „steun" niet met het begrip „aan
leuning", die ook de Italiaansche school bij het met impuls gaande
paard wenscht. Deze aanleuning, die door het paard genomen
wordt en licht is, is het gevolg van de door den ruiter opgewekte
drang naar voren bij het paard, het iets te veel aan looplust, dat
in de hand van den ruiter terecht komt, het vragen van het paard
naar de hand van den ruiter, niet om steun, doch om te weten
te komen hoe snel het gaan moet en welken weg het moet volgen.
Vandaar dat bijv. voor een wending het aanhouden van één teugel
voldoende is.
Aan de aanhaling op blz. 274 uit „Das Gymnasium der Pferdes"
kan ik niet veel waarde toekennen. Ten eerste kan men een jacht
van zes a zeven uur achter een meute in Engelsch terrein met
blinde greppels, slechte slootkanten, etc. etc niet vergelijken met
eenig ander werk waartoe onze militaire paarden geroepen zou
den kunnen zijn; ten tweede wordt nergens een vergelijking
getrokken met jachten in Duitschland op denzelfden voet, met
gelijk materiaal, dat evenwel „dressur-maszig" met „gesenkte
Hinterhand" gereden wordt (in de Jacht wel te verstaan), terwijl
men in de derde plaats slechts de foto's der Engelsche Jachten
behoeft te zien om te weten dat de nieuwere denkbeelden aan
gaande rijden en springen in Engeland thans nog niet zijn door
gedrongen, zoodat het ons niet behoeft te verwonderen dat in den
934