Het is uiteraard niet op een millioen na precies aan te geven hoe hoog het bedrag der bezuinigingen gesteld moet worden, maar de regeering oordeelt dat in totaal een bedrag van 25 a 30 millioen op de gezamenlijke uitgaven voor de weermacht, volgens de ramingen voor 1933, behoort te worden bespaard, met dien verstande, dat de druk der defensie-uitgaven op de Indische begrooting met minstens 15 millioen behoort te worden verlicht, terwijl ook het eindcijfer der staatsbegrooting met ten minste 12 millioen moet worden verlaagd. Een en ander buiten verminderingen, voortvloeiende uit algemeene maatregelen op het gebied van salarissen en pensioenen. De regeering vertrouwt, dat de commissie zal slagen in het ontwerpen eener zoodanige organisatie, dat het bovenstaande financieel resultaat voor elk der begrootingen bereikt wordt. Daarnevens zal tevens een doelmatige verdeeling der kosten voor de zeemacht over het Nederlandsche en Indische budget zijn te verkrijgen. Stelt de regeering de onvermijdelijke bezuiniging op den voorgrond, deze behoort nochtans zóó te geschieden, dat terdege rekening worde gehouden met de taak die de weermacht moet kunnen vervullen. Die taak is voor Indië: a. de handhaving van het Nederlandsch gezag in den Archipel tegen onrust en verzet binnen de grenzen, verzekering van rust en orde; b. vervulling van den militairen plicht als lid van de volkengemeenschap tegenover andere volken. De door de regeering genoemde bedragen van de gewenschte bezuinigingen leiden tot de gevolgtrekkingen, dat de commissie zal moeten uitgaan van de gedachte, dat deze sommen niet te vinden zullen zijn bij behoud van de organisatorische vormen, thans voor onze weermacht van kracht. Er zal gezocht moeten worden naar een andere wijze van samenstelling en naar andere me thoden van personeelvooiziening. Eén punt is er waarop de regeering de bijzondere aandacht meent te moeten vestigen. Het valt niet te ontkennen, dat de uitgaven voor het beroepsperso- neel en dat vooral in de lagere rangen bij onze weermacht naar even redigheid hooger zijn dan in de meeste andere landen. Het in die rangen dienend personeel is vrij talrijk en veroorzaakt hooge totaaluitgaven. Terugbrenging van het bezoldigingspeil tot het verleden kan niet meer verwacht worden. De oplossing van het kostenvraagstuk zal dus óók gezocht moeten worden in een gewijzigde personeelsvoorziening. De vraag zou b. v. beantwoord dienen te worden in hoeverre bij de marine meer gebruik ware te maken van dienstplichtigen. Van niet minder belang zal het zijn om na te gaan of bij de opleiding van dienstplichtigen voor het leger hier te lande meer gebruik ware te maken van reserve-kader, met het doel tot inkrimping van beroepskader te geraken en vooral of van vervroegde afvloeiing van het beroepskader, na slechts enkele jaren van militairen dienst, niet belangrijke besparing te verwachten is. Wat dit laatste betreft zal men dan met aanmerkelijk lagere bezoldiging kunnen volstaanDat de landmacht in Nederland dientengevolge door sterke verjonging van het kader aan kracht zal winnen is daarbij een niet te onder schatten voordeel. Ook bij het Indische leger schijnen stappen in deze richting niet uitgesloten. Indien ter bereiking van sommige dezer doeleinden voor bepaalde groepen van dienstplichtigen een verlenging van eersten diensttijd noodzakelijk zou blijken, behoeft dit niet reeds vooraf van de hand te woiden gewezen. Aangezien de regeering bij de begrooting voor 1935 definitieve voorstellen wenscht te doen tot het verkrijgen van de vereischte besparingen en voordien nog overleg zal hebben te plegen met de Indische regeering, zal het haar 952

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 78