958
„gevangen" tank niet dan na veel moeite daaruit kan worden bevrijd. Evenals
de hiervoren genoemde heeft het alleen zin deze hindernissen aan te leggen
wanneer zij niet omtrokken kunnen worden (bijv. in een hollen weg) en zeer
goed gecamoufleerd kunnen worden. Vernietiging van tanks kan op deze wijze
slechts plaats hebben, indien de gevangen tanks onder werkzaam artillerievuur
kunnen worden genomen en de tankvallen gecombineerd zijn met mijnver-
sperringen.
Voorts noemt Schr. het maken van steile taluds, hetgeen vooral in heuvel-
(bergachtig) terrein toepassing kan vinden, en het aanleggen van een net van
tankgangen met het doel den tankaanval te „kanaliseeren" om de tanks op
deze wijze onverwachts onder het vuur van de anti-tank wapens te brengen.
Ijzer- en betonwerken vorderen veel materialen en arbeidstijd, zoodat deze
in den bewegingsoorlog vrijwel geen toepassing zullen vinden.
Een zeer goede hindernis vormt de z.g. spoorwegrail-hindernis (Schienen-
hindernis) welke ontstaat door rails voor twee derde gedeelte in te graven,
liefst te betonneeren, en wel zoodanig, dat de uiteinden naar de zijde van den
vijand gericht zijn.
Voorts moeten worden genoemd z. g. buffers, betonblokken, welke schaak-
bordsgewijze in defilé's, holle wegen e. d. werden opgesteld. Deze buffers
moeten zeer zwaar zijn, opdat zij niet omgeworpen kunnen worden door de
tanks en voldoende hoog zijn om het beklimmen door de tanks onmogelijk
te maken. Bovendien kunnen de buffers nog onderling door staalkabels ver
bonden worden om de hindernis te vervolmaken. Ook hiervoor geldt weer,
dat de hindernis daar aangebracht moet worden waar omtrekken onmogelijk is.
Om een terreingedeelte plaatselijk onbegaanbaar te maken voor tanks kun
nen zg. betondriehoeken en beton-prisma's worden gebruikt, welke een weinig
hooger moeten zijn dan de „buikhoogte" van de tanks. Deze hindernissen
worden verspreid en gecamoufleerd opgesteld en hebben ten doel de tanks,
welke op de hindernissen zijn vastgeloopen, tijdelijk het verder voortgaan te
beletten omdat de rupsbanden geen ondersteuning zullen vinden. Op dat
oogenblik moeten de tanks onder vernietigingsvuur worden gelegd.
Een hindernis welke gemakkelijker is uit te voeren, aangezien de daarvoor
bestemde materialen voorhanden zijn, is de verhakking, welke kan worden
aangebracht, door boomen in de richting van den vijand te laten vallen en
en onderling te verankeien, dan wel door met behulp van hand- of motor-
zagen de boomen op zoodanige hoogte af te zagen, dat door de boomstronken
een hindernis wordt gevormd zooals hierboven is omschreven. De afgezaagde
boomen worden kruiseling achter deze stronken neergeworpen met de top
pen naar de van den vijand afgekeerde zijde. Op deze wijze zullen de
tanks, indien de door de boomstronken gevormde hindernis met veel moeite
is overwonnen, eenzelfde moeilijkheid ondervinden bij het overschrijden van
de boomstammen, waardoor de kans groot is dat ook dan de rupsbanden
op een gegeven oogenblik geen ondersteuning zullen vinden.
Ten slotte vormt de mijn de ideale tank-hindernis voor den bewegings
oorlog. Schr. geeft hieromtrent nadere beschouwingen en onderscheidt „plan-
maszige" en „streu" Minenfelder.
De regelmatig aangelegde mijnenvelden hebben ten doel het terrein geheel
te „sperren". Schr. berekent, dat over een breedte van 300 m. een aantal van
900 mijnen noodig is.
De strooi-inijnenvelden worden voornamelijk in den bewegingsoorlog toe
gepast, wanneer in korten tijd een hindernis moet worden gelegd bijv. voor
het afsluiten van defilé's of voor het verbinden van natuurlijke hindernissen.
Aangenomen kan worden, dat voor het versperren van een terrein ter breedte
van 1 km. een aantal van ongeveer 900 mijnen noodig is om een „loonend"
resultaat te verkrijgen.
Na ten slotte het gebruik van mijnen als aanvulling van andere kunstmatige
en ook van natuurlijke hindernissen te hebben genoemd, eindigt Schr. zijn
interessant en zeer lezenswaardig artikel.
v. V.