969 Vermeld worden o.a. de onderzoekingen van Vedder en Sawyer, die in staat waren door het inspuiten van urease-oplossïng het sterftecijfer van met phosgeen vergiftigde honden, belangrijk te doen dalen. Voorts vonden zij, dat het injicieeren van emetine een samentrekking van de longhaarvaten gaf, waardoor minder longoedeem voorkwam. Ook werden daartoe intraveneuze injecties van gom-glucose-oplossing warm aanbevolen. Vele oud-strijders meenden hunne, ook nog jaren na den oorlog ontstane Iongafwijkingen te mogen wijten aan het blootstaan aan strijdgassen gedurende de oorlogsjaren, een opvatting, die voor het gouvernement groote financieele consequenties met zich zou brengen. Teneinde na te gaan of een dergelijk oorzakelijk verband al of niet als waarschijnlijk moest worden aangenomen, maakte Koontz een studie^ van de longen van honden, nadat deze dieren gedurende korter of langeren tijd weer hersteld waren van de verschijnselen, veroorzaakt door de nog juist niet doodelijke doseering van de volgende oorlogsgassen: phosgeen, mosterdgas, lewisiet, chloor, chloorpicrine en methyldichloorarsine. Een aantal maanden nadat *de honden (meer dan 300) klinisch weer genezen waren, werden zij afgemaakt en hun longen pathologisch-anatomisch onder zocht. In de groote meerderheid der gevallen werd geen enkel overblijfsel van het blootgesteld zijn aan gas gevonden. Een enkele maal waren microscopisch kleine laesies aan te toonen, bestaande uit plaatselijke bindweefselwoekering, verdikking van den wand van een lucht pijptakje of afsluiting daarvan door georganiseerd exsudaat. Deze afwijkingen waren echter zoo circumscript en weinig uitgebreid, dat het niet mogelijk werd geacht, dat daardoor de longfunctie ooit blijvend nadeel zou ondervinden. Men kwam op grond van deze experimenten tot de conclusie, dat de verschijnselen, waarover de soldaten, die in den oorlog vergast waren later klaagden, niet konden worden verklaard door het feit der vergassing alleen. Zeker moest men aannemen, dat andere factoren voor het tot stand komen der latere ziekteverschijnselen aanwezig waren. Andere proeven door den schrijver verricht toonden aan, dat het blootgesteld zijn aan oorlogsgas geen praedispositie gaf voor het later ontstaan van long- tuberculose, zooals veelal werd geloofd. Hij kon zelfs aannemelijk maken, dat voor mosterdgas het tegendeel het geval was; dit gas zou namelijk juist de ontwikkeling van een beginnende longtuberculose tegengaan. Voor de desbetreffende proef werden 168 konijnen door inspuiting in de oorader met virulente menschelijke tuberkelbacillen geënt. De eene helft werd gedurende een uur met de bijna doodelijke dosis van mosterdgas vergiftigd, de andere helft vormde de contröle-serie. Van de vergaste dieren kreeg 64 longtuberculose, terwijl bij de «r^-vergaste contröle-dieren zich in 83 die ziekte ontwikkelde. Koontz wijst erop, dat waarschijnlijk de door het gas veroorzaakte bloedstuwing in de longen een factor is, die remmend werkt op de groei der tuberkelbacillen. Bij de bestrijding van longoedeem gaf de toediening van kalk, hetzij per os dan wel per injectie zoowel bij konijnen als honden gunstige resultaten. Men is gewoon dit toe te schrijven aan een door het calcium veroorzaakte ver minderde doorlaatbaarheid der longhaarvaten. Ontmoedigend was, dat het sterftecijfer door deze behandeling in het geheel niet werd beïnvloed. Daarentegen werden wel zeer gunstige uitkomsten verkregen met het brengen onder avertin-narcose (100 mg per kilo lichaamsgewicht) van aan gas bloot gestelde honden. Bij toepassing dezer methode trad in veel minder gevallen longoedeem op en waar het ten slotte het meest op aan komt, het sterftecijfer werd tot op de helft van de oorspronkelijke waarde gereduceerd Dit waren enkele grepen uit de bovenvermelde publicatie, welke ieder officier van gezondheid ter lezing zij aanbevolen. T. v. P.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 95