1054 minuten, dat voor het bewerkstelligen van een hindernis over 1 km lengte (ongeveer 200 boomen) in totaal 300 arbeidsuren noodig zijn, hetgeen wil zeggen, dat 80 pioniers het werk in rond 4 uren kunnen verrichten. Voor het opruimen van een dergelijke hindernis moet, zooals de practijk heeft geleerd, gerekend worden op 1300 arbeidsuren hetgeen een verhouding vormt van 14. Vervolgens noemt Schr. de hindernis aangebracht door 3 m breede en 1V2 m diepe slooten te graven dwars op het lengte profiel van den weg. Het graven van een dergelijke goot in een verharden weg vraagt over een wegbreedte van 8 m rond 100 arbeidsuren, in een niet-verharden weg slechts 65 arbeidsuren. Het herstellen van den weg wordt in hooge mate vereenvoudigd indien de uitgegraven grond aan de zijkanten is opgeworpen, in welk geval voor het herstel slechts 32 arbeidsuren noodig zijn. Indien echter de grond zijwaarts, van den weg moet worden aangevoerd en bovendien het wegdek verhard moet worden, zal de tijdsduur verviervoudigd worden. Rekent men hierbij nog 40 arbeidsuren voor het opzoeken en ontgraven van mijnen, dan komt men tot rond 160 arbeidsuren. De tijden van aanbrengen van de hindernis en het herstellen van den weg verhouden zich dus als 1 2. Ten slotte geeft Schr. aan, het door middel van springmiddelen slaan van trechters in den weg hierdoor wordt het groote voordeel verkregen, dat wegdek en grond worden weggeslingerd, waardoor het herstellen zeer bemoeilijkt wordt. Voor het aanbrengen van deze hindernis is echter bijzonder gereedschap en een groote hoeveelheid springmiddelen noodig hetgeen een hezwaar kan zijn. Schr. berekent, dat voor het slaan van een trechter met een middellijn van 10 m en een grondverplaatsing van ongeveer 80 m3 dan wel van 3 trechters, schaakbordsgewijze aangebracht, met 5 m middel lijn en een grondverplaatsing van 30 m3 benoodigd zijn 100 arbeidsuren. Het herstellen van een op deze wijze vernielden weg vordert voor een groote trechter 250 arbeidsuren en voor 3 kleinere trechters in totaal 100 arbeidsuren. De verhouding wordt dan resp. als 1 2Vo en 1:3 en voor het geval de trechters nog gecombineerd zijn met mijnversperringen gemiddeld als 1 6. Indien de gelegenheid zich voordoet om de trechters met water te vullen zullen de herstellingswerkzaamheden aan den weg geruimen tijd langer duren (4- of 5-voudige van eerstgenoemde tijden). v. V. Artillerie. De Juli- en Augustusafleveringen van de „Revue Militaire Suisse" bevatten respectievelijk het vervolg en het slot van het artikel „Les tirs de 1'artillerie", waarvan de inleiding reeds in het vorige I. M. T. in het kort werd weergege ven. Thans kennis genomen hebbende van de volledige studie, willen wij niet nalaten, deze nogmaals ter bestudeering aan te bevelen, zoowel aan den artillerist als aan den infanterist. Hoofdstuk III behandelt het algemeene karakter van het artillerievuur. Schr. begint met de scherpe en duidelijke onderscheiding van de verschillende vuursoorten, welke het Fransche voorschrift geeft, („L'Instruction frangaise sur l'artillerie au combat de 1926") te stellen tegenover de slechte, verwarring stichtende van het Zwitsersche Velddienstvoorschrift, waarbij b.v. de factor „verrassing" gekoppeld is aan enkele bepaalde vuursoorten, alsof dit geen kenmerkende eigenschap is van ieder vuur. Een onderverdeeling van het vuur in verschillende soorten heeft in het algemeen slechts dan waarde, indien daardoor de taak van diegenen, die er mede moeten werken, wordt ver gemakkelijkt en verminderd. Het differentieeren tusschen neutralisatie en vernieling of vernietiging heeft slechts een zeer betrekkelijke waarde, hoe wel de begrippen nochtans voor een ieder duidelijk zijn. „L'artilleur, en „définitive, ne s'attache guère a ces distinctions d'école entre la neutralisation „et la destruction sur le champ de bataille il cherche a placer ses projectiles „aussi prés que possible de l'objectif. II n'y a pas d'autres tirs que les tirs ajustés et précis". Met andere woorden, de artillerist tracht steeds den vijand,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 88