zal zich moeten bepalen tot het bevuren van aanwijsbare doelen.
De invoering van dit wapen beteekent in het algemeen geen ver
dichting, doch een verlenging van het artillerievuur.
De infanterie, die onder de inleidende beschieting van de eigen
artillerie zich zoo dicht mogelijk bij de vijandelijke stelling heeft
gewerkt, is daarna aangewezen op eigen kracht. De neutraliseering
door de eigen artillerie kan in het gunstigste geval op enkele
minuten worden gesteld, aangezien het artillerievuur den verdedi
ger in zijn schuilplaatsen heeft gedreven. Van dezen tijd moet de
infanterie gebruik maken om te trachten in de stelling te dringen.
Gelukt dit niet, dan is zij afgezien van de plaatselijke werking
der mortieren aangewezen op haar vlakbaanvuurwapens, de
nawerking van de neutraliseering met deze wapens is zeer kort,
aangezien de verdediger slechts gedwongen wordt zich ter plaatse
achter een borstwering te deken. Zoodra de mitrailleurs van den
aanvaller in verband met den voortgang der eigen infanterie
het vuur moeten staken of verleggen, steekt de verdediger weder
het hoofd op. Het is dus van groot voordeel, wanneer de mitrail
leurs van den aanvaller uit echarpeerende plongeerende opstellin
gen kunnen steunen, totdat de eigen infanterie op „storm-afstand"
is gekomen, teneinde aldus de overgebleven wapens van den ver
dediger te neutraliseeren. Onder die voorwaarde zou een onge
schokt bataljon met 12 k.m. 's in de vuurlinie een aanvalsstrook
kunnen krijgen van 12 X 30 en 6 X 90 of 1000 m, aangenomen,
dat de inleidende artilleriebeschieting voldoende uitwerking heeft
gehad; verwacht zou dan mogen worden, dat de infanterie in staat
zal zijn mede door gebruik van handgranaten de stelling
binnen te dringen en, doordringende in de onbestreken tusschen-
ruimten, nog standhoudende deelen te omvatten en door concen
trische werking van al haar wapens op te ruimen. Dieper in de
vijandelijke stelling gelegen opstellingen, welke aan de uitwerking
van de automatische wapens van het bataljon ontsnappen, zullen
moeten worden geneutraliseerd door vuren van de artillerie,
de mortieren en de regimentsmitrailleurs.
Opmerking verdient nog, dat een aanval op een vijandelijke
opstelling met geringe diepte (vertraging) bijna een even grooten
inzet aan artillerie zou vergen als een aanval op een ter hard
nekkige verdediging ingerichte stelling, aangezien de artillerie
in den regel niet op de afzonderlijke vijandelijke wapens vuurt,
doch oppervlakken onder vuur neemt, waarin zich de organen van
de verdediging bevinden. Vermoedt men echter een dergelijke
ondiepe opstelling tegenover zich te hebben, dan kan op een be
trekkelijk smal frontdeel bijna de geheele beschikbare artillerie
worden geconcentreerd; gelukt de aanval op dit frontdeel, dan zal
ook de rest van de vijandelijke opstelling kunnen worden ten val
gebracht, indien men inderdaad slechts een cordonopstelling tegen
over zich heeft.
991