is, door menigeen verkeerd begrepen en ook verkeerd toegepast wordt. Het alleronaangenaamste is, dat door een dergelijke niet be doelde of onjuiste toepassing een vrijwel doorloopend examen- doen ontstaat voor allen, die nog niet „afbeoordeeld zijn", met als rechtstreeksch gevolg een ook alweer doorloopend zenuwach tig gedoe, een onnatuurlijk, gewrongen, want onder „hoog'en druk" werken, een overprikkeling van zenuwen en arbeidskracht, een beschadiging van het zelfvertrouwen. En die examen-sfeer met al de gevolgen daarvan werkt dadelijk en rechtstreeks benadee- lend in op den troep die troep mag naar onze meening geen objekt worden, dat in de grootere garnizoenen meermalen wordt benut als een soort proefklasse voor examinandi. Niet alleen worden daardoor, en dat juist in dezen gevoeligen tijd, geest, paraatheid, contact tusschen officieren, kader en manschappen nadeelig beïnvloed, doch bovendien raakt de onmis bare continuïteit, ernstig en voortdurend in het gedrang. Het is tegenwoordig een zeldzaamheid, wanneer een veldbataljon op Java twee jaar aan één stuk door denzelfden bataljonscommandant wordt gecommandeerd, zooals het al evenzeer een zeldzaamheid kan worden genoemd indien een regimentscommandant langer dan twee jaar in functie blijft. „Zeven jaar ben ik commandant geweest van één en hetzelfde regiment", schreef eens een chef van den Duitschen Generalen Staf, „en dat is geen oogenblik te lang". Continuïteit in de bevelvoering kan slechts den band vormen, het contact doen ontstaan en groeien, dat in een koloniaal beroeos- leger met een primaire en een secundaire taak onontbeerlijk is. En desondanks blijven in ons leger op Java de veldbataljons als regel een doorgangsinstituut voor hoofdofficieren „met aanleg voor den kolonelsrang", die aldaar hun aanleg tot een „aanbeve ling" trachten om te zetten, om, afbeoordeeld zijnde, weer plaats te maken voor andere gegadigden. Deze voortdurende doorstrooming van bataljonscommandanten, die trachten moeten zich uit de „geroepenen" onder de „uitver korenen" te scharen, benadeelt natuurlijk de rustige, nuttige en vruchtvormende continuïteit en dus den troep. Wanneer daarbij nog komt een arbeidssfeer, die in het teeken van voortdurende beoordeeling instede van regelmatige, rustige, methodische opleiding staat, dan worden de nadeelige invloeden nog verdubbeld. Er zijn nu eenmaal weinig menschen, die, wetende en voelende, dat zij voortdurend „onder observatie" staan, dat al hun doen en laten als „materieel ter beoordeeling" kan worden verzameld, hun werk op normale en ongedwongen wijze blijven verrichten, en die bovendien onder dien „druk van boven" tegenover hun on dergeschikten, tegenover den troep de rustige, zelfbewuste en van zelfvertrouwen vervulde aanvoerders blijven. 1102

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 40