vorming van een „allrouncT-officier, die deze dubbele taak naar beide zijden op een perfecte wijze kan uitvoeren, zal o.i. een vrome wensch zijn en blijven. Doch bovendien zijn er hoofdofficiersbetrekkingen (hoofdbu reau, plaatselijk mil. commandant, dienstplicht- en militiecom missaris e.d.), welke op uitmuntende wijze kunnen vervuld worden door officieren met een bijzonderen aanleg voor dit werk, die daarentegen geen of weinig aanleg bezitten voor bataljonscom mandant of gewest, mil. commandant. Wil men derhalve tot een niet alleen voor de betrokkenen maar vooral ook voor het leger betere, want ook meer vruchtdragende oplossing komen, dan zal men o.i. in de beoordeeling anders en meer moeten differentie er en. Men kan hiertegen wellicht aanvoeren er is niet altijd plaats voor den betrokkene indien we te zeer gaan differentieeren. Maar tegenover die moeilijkheid staat men in het huidige stelsel ook. Eerst echter nog ditook ten anzien van de kolonels staat men tegenover een analoog verschijnsel. Onze beoordeeling erkent slechts den „allround"-kolonel. Maar de practijk kent kolonels regimentscommandanten, een kolonel op het hoofdbureau (wij bespreken hier hoofdzakelijk de infanterie), twee kolonels, ge westelijk militair commandant (Atjeh en Celebes). Is het nu juist en vooral is het nuttig om voor hen allen denzelfden maatstaf aan te leggen Of zal men ook hier naar meer differentiatie dienen te grijpen En nu terugkomende op het hierboven aangegeven bezwaar „is er bij differentiatie wel altijd plaats voor den betrokkene Wij, en meerderen met ons, gelooven dat men meerdere stappen in de richting' naar een betere oplossing zal doen door te breken met een systeem, waarbij de hoofdofficiersrang in feite te gemak kelijk bereikbaar wordt gesteld. O.i. schuilt hier een foutieve (althans practisch foutieve) gedachtengang bij den ontwerper van het huidige beoordeelingsstelsel, welke bovendien nog practisch in de hand gewerkt wordt door het „kasian"-stelsel dan wel de „kasian-gedachte. Immers, een voor den hoofdofficiersrang gepasseerde kapitein, die overigens als zoodanig, bijvoorbeeld in de buitengewesten of in een bijzondere (bijv. bureau-) betrekking, nog behoorlijk voldoet, is thans op ongeveer 42-jarigen tot 45-jarigen leeftijd gedwongen het leger te verlaten met al de gevolgen daarvan voor gezin e.d. En juist tegenover die gevolgen, welke inhérent aan dit stelsel zijn, legt en legde vooral eenige jaren terug men niet steeds den strengen maatstaf aan. Kan men deze voor het leger schadelijke gevolgen nu niet voor komen door een gepasseerden kapitein, mits in een bepaalde be trekking nog behoorlijk voldoende, desgewenscht tot bijv. het 50e jaar te laten doordienen 1106

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 44