1138
7. VAN HEX WERELDTOONEEL.
„Die Niederlande und das Scliicksal der japanischen Mandatsgebiete". In
een aldus getitelde bijdrage geeft Dr. Rudolf Levy in de Indische Gids van
October 11. een uiteenzetting van de beteekenis van de ontwikkeling van de
voormalige Duitsche koloniën onder Japansch beheer voor Nederland en zijn
bezittingen in Oost-Azië.
Het Japansche mandaatgebied bestaat uit de Marshall-eilnd., de Marianen
en de Carolinen, het eiland Yap inbegrepen, tezamen 623 eilanden met een
oppervlakte van 2149 KM", (ongeveer 1/20 van de oppervlakte van Nederland)
en een bevolking van 70.000 zielen, waarvan 20.000 Japanners.
Nadat op 7 Mei 1919 het mandaat aan Japan was overgedragen, ontstonden
leeds in November 1920 de eerste moeilijkheden met Amerika en wel betref
fende het eiland Yap, dat voor Amerika als steunpunt voor de kabel- en
radioverbindingen van bijzondere beteekenis moet worden geacht. Hieraan
werd tegemoetgekomen, door het geven van speciale waarborgen voor de
Amerikaansche belangen.
S. geeft een overzicht van de verplichtingen en de voorrechten van den
mandaathouder het belangrijkste is wel het verbod militaire en maritieme
werkzaamheden uit te voeren en de bevolking, behoudens ten behoeve van
de politie en de plaatselijke verdediging, een militaire opleiding te geven.
Voorts bestaat de verplichting van den mandataris, jaarlijks aan den Raad
van den Volkenbond een rapport uit te brengen.
De vraag is nu, welke rechterlijke toestand door het uittreden van Japan
uit den Volkenbond is ontstaan. Is een staat, geen lid van den Volkenbond,
bevoegd een mandaat uit te oefenen op grond van art. 22 van het Volken
bondsverdrag In dit opzicht bestaan tweeërlei meeningen waarvan die, welke
het bekleeden van de functie van mandataris, zonder dat deze lid is van den
Volkenbond, alleszins mogelijk acht, vrijwel algemeen ingang schijnt te
vinden. Hoe het echter ook zij, de invloed van het controleerend lichaam, de
Volkenbond, op een mandataris „niet-bondslid" is uiteraard beduidend minder
dan op een lid van den Volkenbond, al moet de mandataris ook thans zijn
verplichtingen tegenover den bond blijven waarnemen. (Zonder de vraag in
beschouwing te willen nemen, wat er wel gebeurd zou zijn, indien Japan geen
mandataris had kunnen blijven, zouden wij wel de vraag willen stellen, wat
er staat te gebeuren, indien dit land betreffende de mandaateilanden moei-
lijkkheden krijgt met den Volkenbond Waarschijnlijk zal voor de zooveelste
maal de machteloosheid van den bond aan den dag treden.).
S. wijst er op dat Japan (gelukkig) van plan schijnt te blijven, de voor
schriften betreffende het mandaat te willen naleven. Hij grondt dit op de
overwegingen, dat de geruchten, dat Japan op de mandaateilanden verster
kingen zou hebben aangelegd, door dit land met nadruk werden terugge
wezen. Echter ligt de groote waarde van deze eilanden, zooals S. terecht
stipuleert, in de omstandigheid, dat zij door hare enorme uitgestrektheid ge
legenheid te over bieden als vloot- en verbindingssteunpunt. Vooral voor'de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika moet een definitief bezit van deze
eilanden in handen van Japan een zekere bedreiging vormen, omdat zij de
gioote ruimte tusschen de Hawai-groep en de Philippijnen feitelijk beheer-
schen. De beschuldiging, dat Japan door den aanleg van kanalen en havens
de eilanden dienstbaar maakt aan zijn politiek, komen dan ook uit Amerikaan
sche bron.
Voor Nederland is de vraag betreffende de toekomst der mandaatgebieden
van groot gewicht, omdat de Nederlandsche bezittingen naast de Ameri
kaansche invloedssfeer een ernstige belemmering vormen tegen een volko-