3e. De groote uitbreiding en het aanzienlijk gestegen belang van
zoowel de militaire als de burgerluchtvaart, in alle belangrijke
landen.
Bovendien valt nog de aandacht te vestigen op de nog onvermin
derd sterk stijgende lijn, welke door de drie genoemde factoren
loopt.
Onder de „andere omstandigheden" welke wij bedoelen, is het
duidelijk dat de onstabiele politieke toestand om den Pacific valt.
In verband daarmede ook de stijging van het aandeel der lucht
strijdkrachten in de defensie-systemen der groote mogendheden om
den Pacific. Maar ook de ontoereikende staat onzer defensiemid
delen, welker taakvervulling als het erop aankomt, n.o.m. niet meer
zal kunnen wezen dan een heldhaftig gebaar.
Zien we eens hoe daarover reeds in 1923 werd gedacht, en wel
wederom door een aanhaling uit I. M. T. 1923, van de hand van den
toenmaligen kapitein van Tricht, (blz. 431)die zegt
„Maar wanneer we niet anders hebben dan een kleine vloot van
klein materieel en een klein leger, zooals thans, en we hebben een
luchtmacht waartegen een hier landende vijand het niet kan
opnemen, dan zal die vijand niet dan met de allergrootste moeite
erin kunnen slagen, om ons op Java de baas te worden, 't Gaat
natuurlijk niet aan om te beweren, dat als een groote mogendheid
Java zou willen veroveren en zij wordt daarbij niet gehinderd door
andere mogendheden, wij dat ten slotte zouden kunnen beletten.
Maar een aanval op Java zou zooveel kosten en zoo moeilijk
worden, dat de kans, dat welk land dan ook daartoe zou overgaan,
tot een minimum wordt beperkt. En dat is toch juist wat we met
onze weermacht beoogen."
De kapt. van Tricht ging met zijn betoog minder ver dan de kapt.
Behrens, waardoor dit voor 1923 zeer juist was. De zware dwang
der bezuiniging dwingt nu echter in het belang onzer defensie een
stap verder te gaan, en de behartiging der luchtvaart aan die van
leger en vloot te doen voorafgaan. Dat de gangbare meening nog
steeds daartegen gekant is, is ons ter dege bekend, ter typeering
waarvan we nogmaals uit het I. M. T. 1923 willen citeeren, en nu
uit de pen van den toenmaligen kapitein der infanterie Berenschot,
(blz. 801)
„Evenmin zal iemand in ernst kunnen verklaren, dat ons leger
een dergelijke aderlating (d.i. luchtmacht-systeem Behrens. Schr.)
kan ondergaan, en daar er in de eerste tijden ook geen sprake van
zal zijn, dat de voor een machtige luchtvloot vereischte millioenen
nog boven de tegenwoordige begrootingsbedragen voor land- en
zeemacht zullen worden toegestaan, blijft ons niets anders over
dan ook ten aanzien van de luchtstrijdkrachten ons tevreden te
stellen met het beruchte „uiterste minimum", gelijk zulks ook met
leger en marine geschiedt. Dat de enkele escadrilles waarover de
N. I. weermacht thans beschikt ver beneden dat minimum blijven,
1070