had daaraan schuld de Franschman BOUDIN, wiens oordeel in dien tijd als gezaghebbend gold en die in 1840 een wet had op gesteld, dat typhus in de tropen niet kon voorkomen, omdat „malaria antagonistisch was met andere koortsen". Zoo zien we dan, het pionierswerk van WASCLEWICZ e.a. ten spijt, hoe in 1882 de toenmalige Chef van den Geneeskundigen Dienst de diagnose typhus uit de officieele rapporten deed schrappen. Het volle licht zou eerst gaan schijnen, nadat EBERTH den naar hem genoemden bacil als verwekker van de typhus had ontdekt. De zaden van den boom door LOUIS PASTEUR en ROBERT KOCH, de grondleggers der bacteriologie geplant, schoten ook in Indië wortel, groeiden op en wierpen, door ervaren handen verzorgd, rijke vruchten af. Het waren EYKMAN, VAN DER SCHEER, KIEWIET DE JONGE, die in de jaren 1887 1890 den ontspoorden wagen weer in de goede baan leidden en na hen SCHÜFFNER, de grond legger der plantagehygiëne, die in Deli het baanbrekende werk verrichtte. Door het kweeken van den typhusbacil uit het bloed, de ontlasting of urine van typhuspatiënten, werd het mogelijk, de diagnose met zekerheid te stellen. Dank zij hunne onder zoekingen brak zich de overtuiging baan, dat typhus in de tropen meer frequent is dan in Europa, dat ze onder de Inlandsche be volking endemisch heerscht en een belangrijk aandeel heeft in de mortaliteit. Zoo vond SCHÜFFNER in de jaren 1897 1904 onder de Chineesche en Javaansche koelies een sterfte voor ty phus alleen van 30 per 10.000 per jaar, een aanzienlijk cijfer, wanneer men bedenkt, dat als normale typhussterfte in Europa die van 1 op 10.000 wordt beschouwd. De kennis van de oorzaak der typhus veranderde met één slag het inzicht omtrent deze ziekte en stelde in staat de ziekte scherp te omlijnen, waardoor andere daarop gelijkende ziektebeelden daarvan konden worden afgegrensd. Zoo ontdekte SCHÜFFNER b.v. in Deli de „pseudotyphus", een ziekte, die zooals later zou blijken, in verschillende vormen (tropical typhus, mijtekoorts) ook elders in de tropen voorkomt en verwant is met vlektyphus. Zoo konden tevens de nauw aan typhus verwante paratyphus A en B infecties worden afgescheiden en als afzonderlijke aetio- logische eenheden worden omlijnd. Aan den anderen kant werd het mogelijk, de vroeger niet herkende lichte typhusgevallen, die zulk een belangrijk aandeel hebben in de verspreiding van de ziekte, op te sporen. Het aetiologisch inzicht was tevens de grondslag, waarop een doelmatige bestrijding en prophylaxis kan worden gegrondvest, zooals die nu dan ook in het leger streng wordt toegepast. Deze maatregelen vallen uiteen in twee groepen de algemeene en de specifieke prophylaxe. 213

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 104