(Ter wille van de overzichtelijkheid zijn de cijfers in beide
tabellen tot heele getallen afgerond).
We zien uit deze twee tabellen, dat op Java, waar het Inland-
sche deel van het leger sterk vermeerderd werd (van 11.400 op
18.800) het morbiditeitscijfer voor typhus stijgt van 10 tot 15
op de buitenbezittingen, waar de sterkte verminderde, zien we
het cijfer van de typhusmorbiditeit dalen.
Ook voor de eerste drie af deelingen op Java afzonderlijk is
deze correlatie tusschen morbiditeit en gemiddelde sterkte waar
te nemen, in de 4e Afdeeling daarentegen niet. Het zou in dit ver
band wel interessant zijn om na te gaan, waar in die jaren de
meeste recruten werden opgeleid.
In 1915 nu werden de massale vaccinaties ingevoerd. Van dat
jaar af zien we een scherpe daling, die zich tot op heden toe
nog geleidelijk voortzet.
De vraag is nu, in hoeverre spelen de algemeene maatregelen
hierbij een rol en in hoeverre mogen we deze daling als gevolg
van de entingen beschouwen Voor den invloed der vaccina
ties nu zijn belangrijke aanwijzingen te vinden.
In de eerste plaats wijst in deze richting het verschil tusschen
het verloop van de typhus en van de bacillaire dysenterie in het
leger. Voor beide ziekten zijn de algemeene maatregelen van ge
lijkelijk belang. Het dysenteriecijfer is echter in tegenstelling
met het typhuscijfer in de laatste jaren vooral voor Europeanen
onrustbarend toegenomen. Sedert 1931 zijn ook dysenteriebacil-
len aan het vaccin toegevoegd. Er zal moeten worden afgewacht,
in hoeverre dit van invloed zal blijken te zijn op de dysenterie-
frequentie in het leger.
Beschouwen we de typhuslijn voor Europeanen en Inlanders
afzonderlijk, dan zien we, hoe de curve voor Inlanders na 1915
sneller daalt dan die voor Europeanen. Zeer terecht wijt TISSOT
VAN PATOT in het Statistisch overzicht van 1930 dit aan het feit,
dat zich aanvankelijk onder de Europeanen vele weigeraars be
vonden. Zoo was in 1918 het percentage der volledig gevacci
neerde Inlanders 70 dat der Europeanen 46 Sedert het
percentage der gevaccineerde Europeanen belangrijk is opgevoerd,
zien we de beide curven dan ook weer nagenoeg parallel loopen.
Het ziektecijfer der Europeanen blijft echter altijd nagenoeg het
dubbele van dat der Inlanders. Daar de Europeanen zeker niet
onder slechter hygiënische omstandigheden leven, moet hier
een mindere vatbaarheid van de Inheemschen worden aange
nomen. De vraag in hoeverre deze immuniteit als een verwor
vene moet worden beschouwd (verkregen door jeugdinfecties)
en in hoeverre raseigenschappen hier in het spel zijn, blijve hier
onbeantwoord. We komen hier op het netelige vraagstuk der
rasimmuniteit, waarover het laatste woord nog niet gesproken is.
217