221
7. HET RAPPORT DER COMMISSIE-IDENBURG.
Enkele hoofdpunten van het verslag der Commissie-Idenburg de op
dracht der Commissie werd verkort opgenomen in het I.M.T. 1933, No. 9
werden medegedeeld in het Algemeen Indisch Dagblad van 28 Januari j.l.
Het onderstaande nemen wij daaruit over, waarbij aangeteekend zij, dat
de Minister van Koloniën zich nog in het geheel niet heeft uitgesproken
over deze aangelegenheid, zoodat niet bekend is of Zijne Excellentie zich
geheel dan wel gedeeltelijk bij den inhoud der voorstellen aansluit.
De commissie had in totaal 25 a 30 millioen op de uitgaven van de weer
macht in Nederland en Ned.-Indië samen te bezuinigen. Hiervan moest
ongeveer 6% millioen worden gevonden op de kosten van elk der beide
legers en ongeveer 13 millioen op de vlootuitgaven. Voor wat het Indisch
Leger betreft, heeft de commissie gemeend, het te bezuinigen bedrag met
ongeveer 1,3 millioen te moeten verhoogen, om op die wijze de gelden be
schikbaar te krijgen voor allerlei noodzakelijke maatregelen, welke tot nu
toe achterwege moesten blijven.
Achtereenvolgens heeft de commissie dan in beschouwing genomen
a. de invoering van een capitulantenstelsel
b. vervanging van de veldpolitie op Java door infanterie-afdeelingen
c. inkrimpingen van de legerorganisatie
d. verdere bezuinigingen.
Ad. a. Hierbij meende de commissie te moeten uitgaan van de volgende
overwegingen
I. Overgang van militairen in burgerlijke betrekkingen heeft als regel
slechts waarde, wanneer deze op betrekkelijk jeugdigen leeftijd kan plaats
vinden, d.i. niet ouder dan 30 jaar
II. Zekerheid van plaatsing in een burgerlijk ambt na een korten militai
ren diensttijd maakt het mogelijk, de capitulanten bij het leger op lagere
inkomsten in dienst te stellen dan toegekend moeten worden aan hen, die
daarin hun vast bestaan zoeken
III. Echter stellen de legerbelangen zekere grenzen aan de snelheid van
doorstrooming een beroepsleger als het Indische zal steeds moeten beschik
ken over een krachtige kern van ervaren soldaten en onderofficieren. In
dit verband zij in het bijzonder gewezen op het feit, dat het leger, vooral
bij de vervulling van zijn taak tot handhaving van orde en rust, bepaald
behoefte heeft aan beproefde onderofficieren, wien met vertrouwen en
zonder schade voor het gezag het ageeren als zelfstandig brigadecomman
dant kan worden opgedragen.
IV. Anderzijds stelt ook de beperkte capaciteit van de civiele lands
diensten tot opname van legercapitulanten een grens, welke eerder bereikt
zal worden, naarmate de duur van den militairen diensttijd korter genomen
wordt, en daarmede het aantal jaarlijks beschikbaar komende capitulanten
stijgt.
Om verschillende redenen, welke men ten deele ook kan vinden in de
in 1933 aan den Volksraad toegezonden nota (Volksraad 32/'33, onderwerp
118, afdeeling IX, stuk No. 10), acht de commissie het capitulanten-stelsel
niet met voordeel toe te passen op Inheemsche militairen.
Voor wat de Europeesche militairen betreft beneden den rang van sergeant
ziet de commissie de mogelijkheid voor hen na afloop van de eerste militaire