227
De Militaire Academie heeft de eer het praedicaat „K o n i n k 1 ij k" te
voeren, hetgeen wijst op den bijzonderen band tusschen het Vorstenhuis en
de Academie, aanvangende bij hare opening door Prins Frederik der Neder
landen en zich bij voorkomende gelegenheid nog steeds demonstreerende,
zeker niet het minst bij het 100-jarig bestaan en bij de in Maart 1931 te
's-Gravenhage e.o. gehouden oefeningen, eindigende in een grootsch défilé
van het cadettencorps voor H. M. de Koningin voor het „Huis ten Bosch".
Koninklijk ook moet de Academie in hare opvattingen zijn, in den zin
van breed en royaal, met een sterk vertrouwen van boven naar beneden
en van beneden naar boven, Koninklijk in de gezagsuitoefening en Koninklijk
in de gezagsaanvaarding.
(„De Militaire Spectator", Dec. 1933).
9. ORGAAN N. I. O. V.
Het December-nummer opent met een overzicht van de voorstellen van
de Commissie voor de Salarisherziening, in het bijzonder voor wat betreft
de tractementen der officieren, waarbij als bijlage zijn opgenomen enkele
gegevens uit de H.B.B.L. 1934.
Voorts treffen wij aan
„Het Verre Oosten in 1933", in welk derde vervolgartikel W. J. Lucardie
o.a. bespreekt de strategisch gunstige ligging van de zoogenaamde mandaat
eilanden in verband met het uittreden van Japan uit den Volkenbond, de
redenen welke tot deze uittreding leidden, het verloop van de onafhankelijk
heidskwestie van de Philippijnen en de z.g. derde staatsgreep in Siam.
In het artikel „Wat wacht den jongen officier in de Buitengewesten geeft
Lt. Kol. A. C. de Bruyn tal van gegevens, welke voor den jongen luitenant,
die voor het eerst in de Buitengewesten wordt geplaatst, van belang zijn te
weten. Het doel dat Schr. zich voorstelt te bereiken, een beknopt en toch
duidelijk beeld te geven van hetgeen in de Buitengewesten van den jongen
officier zal worden gevraagd en hetgeen hem daar te wachten staat, wordt
zeer zeker met dit artikel bereikt.
Gen. maj. A. Kruisheer vervolgt zijn in het vorige nummer aangevangen
bespreking getiteld „Uit den Pioniertijd, Temiang het land tusschen Atjeh
en Deli" door het werk van den civiel gezaghebber in den pioniertijd in
beschouwing te nemen en belangrijke gegevens te verschaffen over den aanleg
van wegen in het Temiangsche.
„Soldatenleven in den Compagniestijd" wordt door A. J. B. vervolgd. Op
onderhoudende wijze verhaalt Schr. van ronselaars en zielverkoopers, van
de ontberingen welke op de lange zeereis werden geleden, van de straffen
welke op overtredingen en misdrijven waren gesteld, van het leven in het
Kasteel, in het kort het individueele leven van den soldaat in den Compagnies-
tijd wordt ons op levendige wijze geschilderd.
Een geestig verslag op rijm van het XVIe Wapenfeest te Malang, door
J. A. Fleischer, mededeelingen van het Hoofdbestuur, afdeelingsverslagen,
veranderingen en „Uit Pers en Periodiek" besluiten het nummer.