231 Schr. wijst voorts op de overwegingen van politieken aard, welke contra het voeren van den luchtoorlog tegen de burgerbevolking kunnen worden aangevoerd, namelijk dat de regeering van een oorlogvoerenden staat de zware verantwoording ervan op zich zal moeten nemen, dat de aanvaller in volkomen onzekerheid verkeert omtrent de uitwerking van zijn niets ont ziende wijze van strijdvoeren op het vijandelijk volk en ten slotte, dat de vrees voor represailles een sterk preventief werkenden invloed zal uitoefenen. Behalve de genoemde argumenten van militairen en van politieken aard, noemt Schr. nog een derde groep argumenten, welke principieel tegen den onbeperkten luchtoorlog kunnen worden aangevoerd, welke groep berust op overwegingen van volkenrechtelijken, humanitairen en zedelijken aard. Ten aanzien van de volkenrechtelijke en daarmee samenhangende humani taire motieven verklaart Schr. dat zoowel de grondbeginselen van het thans geldende verdrags- en gewoonterecht als de normen van het komende lucht- oorlogsrecht, den onbeperkten luchtoorlog stempelen tot een volkenrechtelijk misdrijf. Als allesbeheerschend principe geldt, dat de strijd met de wapens wordt gevoerd door weermacht tegen weermacht en niet door de strijd machten tegen de weerlooze burgerbevolking. De motieven van zedelijken aard komen voort uit den zedelijken afkeer van noodelooze wreedheden en meedoogenlooze oorlogspraktijken, welk ieder normaal voelend mensch en elk beschaafd volk koestert. Het is, zegt Schr. de moreele standing van de beschaafde volken, welke hier in het geding komt. In dit verband nemen wij de aanhaling over welke Schr. publiceert uit de studie van den Engelschen historicus Spencer Wilkinson in „Army Quar terly van Oct. 1927 getiteld „Killing no Murder", omdat deze uitspraak de kern van het vraagstuk volkomen raakt. „In accordance with the standard of conduct, to which we try to conform, we regulate the discipline of our Army and Navy in war. We forbid plunder, we forbied the murder of unarmed persons, we protect the women and children. Why Because we feel that if we allowed these things we should degrade our own character. We think that to allow our soldiers and sailors to act like savages would be the moral suicide of our nation. That seems me sufficient reason for doubting the wisdom of those who advocate projects involving the promiscious slaughter of a population which they assume will be defenceless". De eindconclusie van Schr.'s belangwekkend betoog luidt„De onbe perkte luchtoorlog tegen de burgerbevolking is militair ondoelmatig, politiek onaanvaardbaar, volkenrechtelijk en zedelijk volstrekt verwerpelijk. Hij is strijdig, zoowel met de militaire en politieke belangen der volken, als met de volkenrechtelijke, humanitaire en zedelijke beginselen, welke onze be schaving beheerschen. Op grond hiervan en gelet op de ervaringen uit den wereldoorlog is het o.i. onwaarschijnlijk, dat in de toekomst naar dezen ont aarden en misdadigen vorm van strijdvoering zal worden gegrepen", terwijl de eindconclusie omtrent den vermoedelijken vorm en omvang van een toe- komstigen luchtoorlog als volgt wordt samengevat „Een zeer intensief gebruik van het luchtwapen aan en achter de gevechts fronten, in nauw verband met de operaties van leger en vloot is een volstrekte zekerheidhet optreden van een onafhankelijke luchtmacht in den beperkten zelfstandigen luchtoorlog en onder meer gericht tegen militaire en militair gewichtige, economische en industrieele objecten is een aan zeker heid grenzende waarschijnlijkheidhet ongebreidelde gebruik van een on afhankelijke luchtmacht tegen de weerlooze burgerbevolking is een voors hands geringe, doch niet te onderschatten mogelijkheid." Chemische strijdmiddelen. Luchtmacht, November 1933, Beteekenis van chemische oorlogvoering tegen vliegparken en -velden, door le Lt. vlieger P. J. E. Janssens.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 122