1. NA DERTIG JAREN. Met zeer veel genoegen voldoe ik aan het verzoek van de redactie om in het a. s. Februari-nummer van het Indisch Militair Tijdschrift een herinneringswoord te wijden aan den tocht van Overste van Daalen door de Gajó-, Alas- en Bataklanden van 8 Februari tot 23 Juli 1904, nu het, bij het verschijnen van dat nummer, dertig jaren geleden zal zijn, sinds deze, in de krijgs geschiedenis van het Nederlandsch-Indische leger, merkwaardige expeditie plaats had. De tijd voor het schrijven van zulk een woord is mij krap toegemeten en ik kan, behalve op mijn boek1), slechts op mijn memorie vertrouwen. Mijn opstel kan dus slechts kort zijn. Toen in Januari 1904 bij den toenmaligen Gouverneur van Atjeh, den Generaal van Heutsz, het plan rijpte om den Overste van Daalen te belasten met de taak om het nog niet onderworpen binnenland van het gewest onder direct Nederlandsch bestuur te brengen, stond, zooals wij later begrepen hebben, reeds vast, dat Generaal van Heutsz in den loop van dat jaar naar Nederland zou worden opgeroepen om besprekingen te voeren in verband met zijn aanstaand Gouverneur-Generaalschap over Nederlandsch- Indië. De Generaal wilde n.l., wanneer hij Atjeh zou moeten verlaten om zijne hoogere bestemming te volgen, bij aankomst in Neder land, aan Hare Majesteit de Koningin kunnen berichten, dat hij zijn taak, het brengen van geheel Atjeh onder Nederlandsch gezag, had voltooid en dat dus van nu af de consolidatie van dat gezag een aanvang kon nemen. Dit immers was het regeerings- principe, waarop van Heutsz tot Landvoogd zou worden uitge kozen over geheel Indië, tot in zijn verste uithoeken en tot in zijn diepste binnenlanden, directe uitoefening van het Neder landsch gezag. Het nog niet onder direct Nederlandsch bestuur staande gedeelte van het binnenland van Atjeh omvatte het Gajó-gebied aan den Laut Tawar, toenmaals bekend als het Groot Gajó-land de vallei van Isaq en de vallei van de Tripa, beter bekend als de landstreek Gajó Loeos, benevens de Alas-landen. r) J. C. J. Kempees, De tocht van Overste van Daalen door de Gajó-, Alas- en Bataklanden. De schrijver van deze herinnering was bij dien tocht ingedeeld als fungeerend Adjudant van den Colonne-Commandant. Red. 111

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 2