De Overste van Daalen was onder de toenmalige, op Atjeh
aanwezige hoofdofficieren, zeker wel de aangewezen man voor
het volvoeren van deze moeilijke taak. Zoowel zijn groote kennis
van land en volk, als zijne capaciteiten als aanvoerder, wezen
hem daartoe aan. En toen hem de opdracht verstrekt werd om
de colonne samen te stellen, die hem het uitvoeren van deze
taak zou mogelijk maken, zette hij zich onmiddellijk aan eene
bestudeering van de bestuurs- en gezagsverhoudingen in de te
bezoeken gebieden, onder de eigen, door de bevolking gekozen
hoofden. De bronnen waren schaarsch. Als voornaamste bronnen
stonden hem ten dienste, naast het door Dr. Snouck Hurgronje
op zeer bekwame wijze samengestelde werk over het Gajó-land
en zijn bewoners, de rapporten, uitgebracht door vorige troepen
commandanten, die gedeelten van het Gaj ó-gebied hadden be
zocht. Deze bronnen moesten worden aangevuld door inlichtingen,
verkregen van goedgezinde lieden uit die landstreken, die in het
kustgebied aanraking met het Nederlandsch bestuur hadden
gezocht. Deze inlichtingen te verzamelen, te vergelijken en op
hunne juistheid te sorteeren was een buitengewoon geduld-werk
en eischte een sterk geheugen. De Overste heeft in dit opzicht
wonderen verricht, want, toen hij den tocht aanving was hij,
maar ook hij alleen, uitgerust met hieromtrent bijna volledige
kennis.
Het zou mij niet gepast hebben om in het boek, hetwelk ik
indertijd over dezen tocht heb geschreven den Overste speciaal
te loven voor deze groote kennisdit bracht de verhouding,
waarin ik toen tegenover hem stond, niet mede en zou óf im
pertinentie óf pluimstrijkerij zijn geweest. Nu wij dertig jaren
verder zijn en deze groote Atjeh-figuur niet meer tot de levenden
behoort, mag ik echter meer vrijuit spreken en hier ter plaatse
uiting geven aan de groote bewondering, die ik en al zijne onder
geschikte officieren met mij, hiervoor gevoelden.
Deze kennis kwam vooral tot zijn recht, wanneer in Gajó-
Loeos, of in de Alaslanden de Overste de hoofden voor zich
liet komen om, uit naam van het Nederlandsch Gouvernement
hunne onderwerping te aanvaarden. Hij wist dan, na hunne namen
te hebben vernomen, de hoofden onmiddellijk voor zich te rang
schikken en te doen nederzitten naar hun stand en gezag en
deed daardoor de juiste gezagsverhoudingen duidelijk recht we
dervaren, terwijl hij in de besprekingen, ieder hoofd zijne speciale
taak en verantwoordelijkheid in het grootere geheel deed ge
voelen. Merkwaardig was het daarbij hem het woord te hooren
richten tot b.v. een kind, dat nu eenmaal, krachtens geboorterecht,
het hoofd der familie was en dus vooraan zat.
Daarbij wees hij dan uit de oudere, in rang op dit kind volgende
familieleden, steeds de juiste persoon aan, die voor dit kind als
bödöl (plaatsvervanger, zaakgelastigde) spreken moest. De Overste
112