de oefeningen van de af deeling door de aanwijzing van afzonder
lijke officieren voor de verschillende vakken, n.l. een telefoon
officier, een meetofficier, een L.W.S.-officier, ondercommandanten,
officieren-verkenners en weldra ook een peilofficier, die allen
gelegenheid moeten krijgen hun personeel de bijzondere vakoplei
ding te geven. Ik breng in herinnering, dat er niet altijd afzonderlijk
personeel voor de verschillende vakken van de afdeeling is, doch
dat hetzelfde personeel zoo niet voor alle dan toch voor twee of
meer der verrichtingen geschikt moet worden gemaakt, opdat
de afdeeling gedurende een oefeningsjaar aan de verschillende
soorten van oefeningen kan deelnemen.
Het zou wel goed zijn, ja het is noodig, dat voor elk vak van
de afdeeling althans gedurende één oef enings jaar een vaste offi
cier wordt ingedeeld en blijft. Door het groote absentisme en door
de vele wisselingen in de officieren, zelfs bij de artillerie, kan
niet altijd aan dezen eisch worden voldaan. Een handig Afd.C.
zorgt in de eerste plaats voor een degelijk en zeer actief telefoon
officier, die hij waarschijnlijk wel een heel jaar kan houden. Het
succes van de afdeeling is in hooge mate van dezen telefoonoffi
cier afhankelijk. Om eenzijdige ontwikkeling te voorkomen
verdient het aanbeveling na een jaar, liefst 1 November, eene
nieuwe rolverdeeling op te maken. Maar bovendien moet worden
gezorgd voor reserves, want als een officier uitvalt, moet er een
ander zijn, die hem met eenige kennis van zaken kan vervan
gen.
Het geheel van eene afdeeling met al de verschillende vakken
is niet meer in één oefening door één man te oefenen. Stel eens,
dat een Afd.C. het personeel had om een A.V.O.-oefening te
houden, dan kan hij het geheel in werking brengen door de uit
gifte van een afdeelingsbevel, doch dan spat de afdeeling zoo
uit elkander, dat de Afd.C. zijn zorgen slechts tot enkele van
de vakken kan uitstrekken. Om deugdelijk te kunnen oefenen moet
de Afd.C. de vakken één voor één of in een gunstige combinatie
vereenigd oefenen.
Men laat den meettroep wel door zijn eigen commandant
oefenen, de telefonisten door den telefoonofficier, enz. Op die
wijze worden echter geen oefeningen gehouden, waarbij naast
het oefenen van den meettroep, de telefonisten enz., ook de
vorming van de betrokken vakofficieren als aanvoerder wordt
beoogd. Nadat zij op eigen gelegenheid hebben geoefend, worden
de vakofficieren wel plotseling bij een oiat of bij een oefening
met andere wapens in werking gebracht en de Afd. C. moet dan
maar hopen, dat deze vakofficeren zichzelf voldoende hebben
geoefend. Zoo is het mij in den aanvang gegaan. Het bleek mij
echter, dat het oefenen van den meettroep, van de telefonisten,
van het geheele systeem om het geschut te richten, van de ver
kenners alle met hunne commandanten evenzeer noodig is. Ik
150