de artillerie voorhanden zijn. Hij vraagt dan of wij daarmede wel op den goeden weg zijn. De artillerie zal ook moeten optreden in ter reinen, waarin weinig waarnemingspunten voorkomen. De oiat worden opgezet door de D.Cn. en ik kan op grond van een uitgebreide ervaring zeggen, dat ik in dit opzicht zeer veel afwisseling heb gezien. Daar heb ik niet over te klagen gehad. Hoofdzaak bij een oiat is, dat het tempo, waarin de oefening wordt gehouden, zooveel mogelijk overeenkomt met de werkelijkheid, zoodat de artillerie tijd vindt haar doelverkennings- en waarne- mingsdienst op te zetten. Ik heb de neiging tot het zoeken naar mooie terreinen niet bij de oiat gezien, daarentegen wel bij de oefeningen, die door ons artilleristen zelf worden opgezet. Daarom kunnen we niet genoeg bij de infanterie gaan hooren en zien, hoe zij werkt. Het lijkt mij ook dringend noodig, dat de officieren van de artillerie deelnemen aan tactische oefeningen op de kaart en kaderoefeningen bij de infanterie. Omgekeerd is het minstens even noodig, dat de officieren der infanterie een helder inzicht krijgen in de voorwaarden, waaronder de artillerie kan en moet werken, opdat zij voor zooveel mogelijk kunnen medewerken om die voor waarden te scheppen. Ik ben nu gekomen aan het einde van mijn algemeene beschouwingen over de omstandigheden, waaronder de artillerie verkeert, de plaats, welke de tactiek bij ons inneemt, en de oefe ningen in samenwerking met andere wapens. Nu is het zaak in bijzonderheden te treden over de oefeningen, welke binnen het wapen moeten worden gehouden, en hoe daar bij zou kunnen worden gehandeld in den geest van het oefenings systeem, neergelegd in het A.V.O. Tactische oefeningen op de kaart. U zult wel hebben begre pen, dat naar mijn gevoelen het doel van deze oefeningen moet zijn om het tactisch inzicht van alle deelnemers te verdiepen, door hen telkens weer nieuwe vraagstukken voor te leggen. Voor onze verhoudingen zou ik zeggen, dat het optreden van de divisie in verschillende vormen het onderwerp van de besprekingen moet zijn, zoodat ook de luitenants bij hun arbeid als telefoonofficier, verkenner, berichtofficier, afdeelingsadjudant en peilofficier en ook de kapitens als vuurleiders, bewakers van het gevechtsveld zich in de divisie in het gevecht volkomen thuis gevoelen. Dit is blijkbaar ook door vorige R.Cn. zoo ingezien. Zij hebben altijd het gevecht van de divisie in beschouwing genomen en zij hebben daardoor in belangrijke mate er toe bijgedragen, dat het tactisch inzicht bij de artillerieofficieren behoorlijk is ontwikkeld. Van veel waarde lijken mij de tactische besprekingen van den afdeelingscommandant. Daarin kunnen zij die onderwerpen van door hen bijgewoonde tactische oefeningen op de kaart, kader- ofeningen en t.t.-oefeningen, welke voor hunne officieren van 155

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 46