rest van zijn betoog volgt dat de gelden daarvoor niet beschikbaar
zijn, of in de naaste toekomst zullen komen. Men vergelijke daar
mede onze aanhaling van den kolonel Berenschot van 10 jaar
geleden, (I. M. T. Dec. '23, blz. 1070), luidende: Dat de enkele
escadrilles waarover de N. I. weermacht thans beschikt ver be
neden dat minimum blijven, zal wel niemand bestrijden. Uitbrei
ding zoodra de financieele toestand dit maar eenigszins gedoogt,
is dan ook een gebiedende eisch. „We weten, dat in de 10 jaren
die sedert zijn verloopen, de financiën van ons land dit nimmer
zijn gaan gedoogen, althans indien men de sedert plaats gehad
hebbende uitbreiding met één afdeeling niet als zoodanig zou
willen aanmerken. Wij gelooven dan ook slechts een bescheiden
plicht te vervullen, met nadrukkelijk, zij het ook volgens per
soonlijke inzichten, op de groote mogelijkheden der luchtvaart
de aandacht te blijven vestigen. De financieele nood van het land
doet ons daarbij „contre coeur" voor de daartoe benoodigde gelden
wijzen op de begrootingen der andere weermachtsdeelen. Als het
bereikbaar was, zagen wij liever een luchtmacht naast de andere
weermachtsdeelen groeien, dan ten koste daarvan. Maar wanneer
er dan toch geld gevonden zou moeten worden voor een urgente
en toereikende uitbreiding der L. A., waarom dan niet
getracht ineens genoeg te vinden voor den opzet eener waarde
volle luchtmacht
Voor het aantoonen van de onvervulbaarheid onzer wenschen
op financieele gronden, geeft de hr. H. eenige begrootingscijfers van
leger en vloot, alsmede een approximatieve begrooting voor een
luchtmacht van door ons aangegeven sterkte. Gaarne willen wij
de juistheid aannemen van het aldus gegeven cijfermateriaal
overtuigd zijn we nochtans niet.
Ook de begrootingscijfers voor de marine vermogen ons niet te
overtuigen. Even aannemende dat, zooals zijn berekening aangeeft,
bij aftrek van 9 millioen voor een luchtmacht, slechts 5 mm
beschikbaar zou blijven voor de Indische marine, op grond waarvan
beteekent dit dan opheffing der vloot Wij zien hierin slechts de
opheffing der Indische bijdrage voor het maritieme deel der impe
riale defensie. Een belangrijk deel der vlootkosten van Ned.-Indië
zal zeker in de toekomst gedragen moeten worden door het moe
derland, en wij vermoeden dat dit aandeel, bij de door ons geopper
de reorganisatie der marine, ook indien slechts 5 mm uit Indië
beschikbaar zou zijn, niet zou behoeven te stijgen boven het door
de huidige organisatie noodig gemaakte bedrag, dat door het moe
derland zal moeten worden gesuppleerd.
Een berekening der in totaal bereikbare bezuiniging bij marine,
zoowel in Nederland als in Ned.-Indië, met de gesuggereerde af-
schafffing van kruisers en duikbooten, zou dus leerzamer mate
riaal hebben verschaft dan de door den hr. H. verstrekte ge
gevens.
280