nen van de persoonlijke belangen door het inzicht, dat er een hooger
iets is, waaraan men ondergeschikt behoort te zijn. Aan deze tucht
wordt (en moet worden) vastgehouden met ijzeren hand. Een
groote organisatie staat of valt met de tucht. Indien een leger nut
wil kunnen afwerpen, moet het op ieder willekeurig moment als
één man aan den leider gehoorzamen en zulks kan alleen, indien
van hoog tot laag de tucht sterk ontwikkeld is. De wijzen waarop,
deze eigenschap wordt aangeweekt zijn velerlei. Ik noem slechts
door oefeningen, exerceeren, inspecties. Het kost velen moeite
in den beginne aan tucht te wennen. Het valt menigeen niet mee,
om het hoofd te buigen voor personen, die in het maatschappelijk
leven een lagere positie bekleeden. Ik ben er van verzekerd, dat
iedereen het in den aanvang onzinning vindt, dat de dekens allemaal
model moeten worden opgevouwen, dat de kribben allen gericht
moeten staan, de kastjes allen gelijkvormig opgeruimd, maar te
vens ben ik overtuigd, dat ieder die deze periode achter den
rug heeft, de groote vormende waarde ervan erkent.
Een eigenschap, die ten nauwste met tucht samenhangt en even
eens van den aanvang af wordt aangekweekt, is de gehoorzaamheid.
Geen enkel goed militair denkt er aan, een gegeven bevel of
order niet na te komen. Ook dit wordt met kleine en groote mid
delen den militair bijgebracht.
Kordaatheid en flinkheid worden den militair bijgebracht, o.a.
door sport, velddienstoefeningen en patrouille loopen, terwijl het
uithoudingsvermogen wordt getraind door marschen.
Paraatheid en initiatief zijn mede eigenschappen, die opzettelijk
bij den militair worden aangekweekt. De soldaat leert op wacht,
op patrouille en bij oefeningen paraat zijn. Er wordt hem bijge
bracht onmiddellijk te handelen, zonder aanzien des persoons of
de generaal de post nadert of een burger, beiden heeft hij aan te
roepen en aan te houden.
Een der hoofdeigenschappen, die den militair nog worden bij
gebracht, is plichtsbetrachting. Elke soldaat leert van den aanvang
af, dat ieder z'n taak heeft en dat voor het goed functionneeren
van het geheel een uiterste plichtsbetrachting noodzakelijk is. Men
kweekt ook deze eigenschap aan door oefeningen en door een
systeem van controle, waarbij elke plichtsverzaking zoo snel moge
lijk wordt opgemerkt en z.n. gestraft. Door het voortdurend sa
menzijn, het samen beleven van allerlei gebeurtenissen ontstaat
samenhoorigheid en kameraadschap als vanzelf niets werkt
meer verbroederend, dan samen ergens in de modder te moeten
liggen.
Dat deze kameraadschap inderdaad groot en blijvend is, bewijzen
wel vereenigingen als de „Stahlhelm" in Duitschland.
De saamhoorigheid uit zich ook in den korpsgeest, die ook bij de
reeds gevormde militairen en officieren moet worden onderhouden
en zich o.a. uit in indrinken van nieuwelingen bij het korps en we
der uitdrinken bij een afscheid, „korpsdiners", maar bovenal ook
290