van volledig geweest te zijndaarnaar werd ook niet gestreefd.
Ik wil echter niet eindigen alvorens een stukje uit een der kranten
van den laatsten tijd te hebben aangehaald.
Beëediging van officieren.
Bij de Koloniale Reserve, op het binnenplein van de Prins
Hendrikkazerne te Nijmegen, zijn in den middag van 9 dezer
vijftig nieuw-benoemde luitenants van het Nederlandsch-Indische
Leger beëedigd.
De Commandant van de Koloniale Reserve, luitenant-kolonel
J. P. Wissema, heeft hierbij tot de jonge luitenants een toespraak
gehouden, waarin hij wees op de consequentie die zij hadden
aanvaard door de zooeven afgelegde drieledige belofte trouw
aan de Koningin, gehoorzaamheid aan de wetten en onderwerping
aan de krijgstucht.
Trouw aan de Koningin, aldus spreker, is geen trouw met een
maart je, of een tenzij of welke andere beperking ook, dus on
voorwaardelijke trouw, in welke omstandigheden de Koningin
of het leger zich ook mogen bevinden. Alleen H. M. zelf kan
ons van deze gelofte ontslaan.
Wij leven in zeer bewogen tijden, aldus spreker verder. Alom
zijn duistere machten rusteloos aan het werk om de schragen
van ons doorluchtig Vorstenhuis te ondermijnen. Gelukkig zijn
er teekenen die er op wijzen, dat bij steeds breedere lagen van
ons volk de oogen worden geopend, dat een sterk groeiende schare
van weldenkende vaderlanders zich keert tegen deze verderfelijke
invloeden. Maar dat neemt niet weg, dat wij officieren er met
ons geheele leger in de eerste plaats paraat hebben te staan en
ons zoonoodig ten koste van alles om de Koningin hebben te
scharen.
De regeering, die de uitvoerster is van de wetten des lands,
eischt van ons, dat wij absolute gehoorzaamheid betoonen aan
de bevelen. Wij hebben niet te overwegen, of deze juist zijn of
niet. Op het schip van staat is maar één bevelhebber en dat is
de regeering, die de volle verantwoordelijkheid draagt voor de
bevelen. Het leger is daarbij werktuig in haar hand. De stok
achter de deur. Met volkomen zelfverloochening hebben wij ons
te wijden aan de uitvoering dier bevelen. Alleen door dien geest
van opofferingsgezindheid en wijs beleid kunnen tucht, orde en
vrijheid worden gewaarborgd.
Een goede krijgstucht gedoogt niet, dat het doeltreffende van
een ontvangen bevel gewikt en gewogen wordt, alvorens men
het uitvoert. Want het wikken is talmen en het talmen is het
begin van ongehoorzaamheid. En wanneer de gehoorzaamheid
ons ook al eens zwaar mocht vallen, zal de innige overtuiging
van de noodzakelijkheid ons er gemakkelijk over heen helpen.
297