311
De beheersching van het geestelijk leven en de handelingen van een persoon
door deze domineerende factor is zóó volledig, dat niet van een wilsbesluit
kan worden gesproken. De uitdrukkingen „heilig moeten", „heilig vuur" en
„bezieling" spreken duidelijke taalhet moreel van den troep bezit een
eigen karakter.
Schrijver wijst er op, dat slechts zeer bepaalde omstandigheden een
„moreel" kunnen verwekken en onderhouden. Dit geschiedt niet door élan
van den aanvoerder, overwinningsvoorspiegelingen enz., niet door strenge
tucht, goede bewapening en verpleging, rechtvaardigheid, alle factoren,
welke het moreel van den troep slechts versterken of verzwakken doch
niet vormen. Hoe het moreel ontstaat is een vraag welke Schrijver niet
beantwoordt, omdat deze niet zonder meer is te beschrijven en te ontleden
en bovendien buiten het bestek van zijn korte beschouwingen ligt.
Belangwekkende beschouwingen levert Schr. voorts over het moreel van
den soldaat en dat van het leger, de oorzaken welke het moreel van den
troep bedreigen en de wijze waarop deze zooveel mogelijk gecompenseerd
kunnen worden. Schrijver beëindigt het zeer lezenswaardige artikel met
de woorden
„Zonder moreel heeft een nationaal leger geen zin en kan men beter over
betaalde huurtroepen beschikken. Zonder aanvoerders, die een helder inzicht
in de algemeene taak van het leger, in de waarde van nationale veiligheid
bezitten, wordt het moreel van den soldaat niet gevoed en aangekweekt.
Zonder persoonlijke binding aan een het moreel fundeerende idee is alle
inzicht krachteloos, zonder voldoende karaktereigenschappen kan het moreel
niet tot de daad voeren."
v. V.
Artillerie.
„La motorisation de l'artillerie aux colonies". De S. van deze, in de
„Revue des troupes coloniales" van Dec. jl. verschenen studie heeft zich ten
doel gesteld het vraagstuk van de motorisatie der artillerie in de koloniën,
zoomede de in den loop der jaren aldaar bij verschillende proefnemingen
verkregen ervaringen, in beschouwing te nemen.
Gedurende den grooten oorlog ging men in Europa al spoedig over tot
de organisatie van de z.g. „artillerie-portée", waarbij dus het geschut c.a. op
camions werd vervoerd. De aanleiding tot dezen maatregel was tweeërlei,
nl. sparen van het zoo kostbare paardenmateriaal en het scheppen van een
snel verplaatsbare strategische artilleriereserve. Na den oorlog heeft het
vraagstuk der „artillerie-portée" verder de volle aandacht gehad. Invoering
in den bestaanden vorm bleek voor de koloniën echter zeer bezwaarlijk te
zijn in verband met het wegennet, dat, vooral ten gevolge van den toestand
der bruggen, niet ingesteld bleek op een verkeer met die zware lasten, welke
bij de art. portée in gebruik zijn. Een voor de tropen zeer groot nadeel van
de „portée" is bovendien, dat het in stelling brengen met handen zal moeten
geschieden, evenals de munitie-aanvulling van de munitie-auto's naar de
stukken.
Men heeft vorengenoemde bezwaren trachten te ondervangen, door een of
meer tractors op camions mede te voeren, hetgeen zeer goed voldeed in Ma
rokko. In Indo-China kwam men echter tot geheel andere resultaten deze
waren zelfs van dien aard, dat men de voorgestelde wijze van vervoer (nl.
„portée", met op auto's medegevoerden tractor) niet voor practische toepas
sing geschikt achtte, omdat
a. bij het vervoer langs de wegen het brandstofverbruik a.a. te groot
werd geacht (200 L. per 100 K.M.), de wegen te zeer werden beschadigd en
het personeel oververmoeid geraakte ten gevolge van de optredende trillingen
in het materieel