314
Het schieten. S. constateert dat in bergterrein, ook al staat de artillerie
in stelling, de mogelijkheden om tot schieten te kunnen komen, zeer beperkt
en mede afhankelijk zijn van den aard van het materieel.
Evenals het terrein tot op zekere hoogte de manoeuvre van de infanterie
bepaalt, verdeelt en regelt het ook de artilleriemanoeuvre. Aannemende
dat mobiliteit en aanvulling van munitie enz. afdoende geregeld zijn, worden
de moeilijkheden dus teruggebracht tot de vraag, op welke wijze het mogelijk
zal zijn, ondanks den aard van het terrein, de projectielen op het doel te
brengen, hetgeen een technische kwestie ishoe eenvoudiger deze wordt
opgelost, des te gemakkelijker zal de z.g. „manoeuvre des feux" kunnen
plaats vinden„la technique d'artillerie en montagne régit sa tactique".
S. werkt dit gedeelte verder uit en brengt daarbij tevens de noodzakelijkheid
ter sprake van het verschieten van projectielen langs banen, welke een
invalshoek van 60 a 70° waarborgen. Tevens wijst S. op de waarnemings-
en verbindingsmoeilijkheden. Waarnemingspunten zal men dikwijls genoeg
vinden, doch indien deze op groote afstanden van de batterij zijn gelegen,
hetgeen bij het gebruik van bergartillerie veelal het geval is, wordt het
verbindingsprobleem soms wel erg moeilijk op te lossen. De telefoon duurt
te lang de oplossing zal waarschijnlijk gelegen zijn in een radio-telefonische
communicatie
Het gebruik. S. behandelt hier de verschillende opdrachten welke aan de
artillerie ten deel kunnen vallen, waarbij geen bijzondere gezichtspunten
worden geopend.
„Wefar und Waffen" van Januari 1934 bevat een zeer lezenswaardige
bijdrage van de hand van den Maj. a. D. Schneider, getiteld „Vereinheit-
lichung des Artilleriegerats", waarin S. zoowel de noodzakelijkheid betoogt,
het aantal soorten vuurmonden bij het leger te velde terug te brengen, als
den weg aangeeft, waarlangs zulks zou kunnen worden bereikt. Hierbij
neemt S. den stelregel aan, „dasz man nicht mit Kanonen nach Spatzen
schieszen soil", waarmede hij wil zeggen, dat men er steeds naar dient te
streven het beoogde doel te bereiken met behulp van het daartoe geëigende
materieel.
Ten aanzien van de kaliberkwestie merkt S. op, dat het gaat om de vraag,
„in welcher Weise ein ganz bestimmtes Geschoszgewicht- denn dieses Ge
dicht allein ist unter dem Gesichtspunkte des Nachschubes von Belang
„in der für den Kampfzweck besten Form ausgenutzt werden kann". Schr.
gaat na, wat op grond van de ervaringen van den wereldoorlog kan worden
verwacht van de toekomstige munitie. Als bovenste grens komt S. tot een
vuurmond van 21 cM. kal. wat betreft de benedenste grens oordeelt S.
dat, met name ten behoeve van de uitwerking tegen materieel, het kaliber
van 7.5 cM. niet aan de te stellen eischen voldoet-; het is te licht, zooals ook
reeds gedurende den wereldoorlog bleek. Tegenover aardsche doelen zal een
kaliber van 10.5 cM. over het algemeen aan de te stellen eischen voldoen,
hetzij men de keuze doet vallen op een kanon dan wel op een houwitser,
waarbij men dan voor de bestrijding van pantserauto's a.a. gebruik zal moeten
maken van materieel van een kal. van 20 a 40 mm. Het gedurende den oorlog
zoo veelvuldig in gebruik genomen kaliber van 15 cM. acht S. bij het ver
mogen van de huidige vuurmonden van 10.5 cM. niet langer noodig.
Daarenboven is het kaliber van 10.5 cM. het meest geschikt voor het gas-
schieten.
S. neemt ten slotte de mogelijkheid in beschouwing, de div. art. uit te
rusten met een eenheidsvuurmond, waartoe het kal. van 9 cM. wordt gekozen.
Schietproeven zullen moeten uitmaken, in hoeverre dit kaliber afdoende
zal zijn, hoewel S. reeds thans de mogelijkheid betwijfelt, met dit materieel
het kaliber van 155 mm. te kunnen vervangen wat, zooals hiervoren werd
opgemerkt, het 10.5 cM. materieel wel kan. Ten aanzien van den strijd tegen
luchtdoelen acht. S. genoemd kal. van 9 cM. zeer wel bruikbaar.
Wij wijzen er nog op, dat S. voor bijzondere opdrachten een versterking
van de divisie-artillerie met materieel van ander kaliber uit de artillerie-