uitloopen een noodzakelijke eisch om prijzen te behalen. De trai
ning dient om de noodzakelijke veranderingen in het lichaam te
verkrijgen heeft men die, dan kan een gezonde jonge man zich
gerust uitloopen (uitroeien en of uitfietsen, enz.) zonder gevaar
voor overbelasting van het hart.
Teneinde dit aan te toonen, moge ik in onderstaande een meer
ietwat technisch-medische uiteenzetting geven van wat men onder
een sporthart verstaat, hoe dit sporthart ontstaat en wat zijn
mérites en gebreken zijn.
De naam sporthart is voor het eerst gebruikt door Henschen
omstreeks 1900.
Henschen had waargenomen, dat de harten van ervaren ski-
loopers vergroot waren. Men beschouwde deze vergrooting van
het hart als het teeken eener beschadiging van de hartspier door
overmatige inspanning, gevangen als men was in de vooropgezette
meening dat een vergroot hart feitelijk een ziek hart beteekende.
Eerst langzamerhand won hiertegenover de meening van eenige
sceptici veld, die meenden dat het ondenkbaar was, dat een hart
spier door sport minderwaardig zou worden, waar iedere andere
lichaamsspier door oefening meerwaardig werd. Terwijl aldus
enkele onderzoekers over sterke hartvergrootingen bij sportlie
den rapporteerden, vonden anderen daarentegen geen aantoonbare
vergrootingen.
De hierdoor ontstane tegenstellingen prikkelden tot nader on
derzoek hierbij kwamen merkwaardige feiten aan het licht om
trent het aanpassingsvermogen van het hart aan vermeerderde
inspanning, welke feiten langzamerhand een beter alhoewel nog
verre van volmaakt inzicht hebben gegeven in de wijze van
ontstaan, de verschijnselen en de beteekenis van de hartsveran-
deringen bij sportslieden.
Het gemakkelijkst te onderzoeken en als meest in het oog
vallend feit ook het sterkst de aandacht trekkend, was de ver
grooting van het hart. Het bleek echter in hooge mate moeilijk
te zijn om zuivere vergelijkbare objectieve maten te verkrijgen.
Percutorisch dus door middel van bekloppen van de borst
waren geen absoluut zuivere waarden te verkrijgen, vandaar
dat men overging tot het vastleggen der hartafmetingen door
middel van evenwijdige röntgenstralen op een foto. Ook deze
maten waren nog niet geheel zuiver en vergelijkbaar, aangezien
alleen de dwarse afmeting werd bepaald. Deze variëert met de lig
ging van het hart in de borstholte, welke ligging weer afhankelijk
is van den stand van het middenrif. Meerdere bronnen van techni
sche fouten kortheidshalve niet memoreerende, kan vastgesteld
worden, dat dus de breedte van de hartschaduw röntgenologisch
reeds zeer moeilijk zuiver is vast te stellen en dat al zou men
de zuivere breedte kunnen vaststellen, men nog geen absoluut
betrouwbare maat heeft voor de grootte van het hart, waar deze
363