nog van andere afmetingen, behalve van de breedte afhankelijk
is. Andere onderzoekers berekenden daarom het z.g. long-hart-
quotiënt, d.w.z. de verhouding van de grootste doorsnede van
de borstkas tot de dwarse doorsnede van het hart. Beide maten
konden röntgenologisch vastgelegd worden. Men ging dan na of
naar verhouding het hart bij sportlieden grooter zou zijn.
Hiermede nog niet tevreden, gingen anderen uit de dwarse afme
ting van het hart de inhoud van het hart globaal berekenen en
brachten dezen in verband tot het lichaamsgewicht als het z.g.
hartquotiënt. Wederom ging men dan na, of sportlieden in ver
houding tot hun lichaamsgewicht een grooter hart vertoonden.
Wanneer men nu nog bedenkt, dat de variatiebreedte van de
hartsgrootte bij den normalen mensch zeer groot is, zal men zich
kunnen voorstellen, dat het zeer moeilijk is tot objectieve, on
aanvechtbare cijfers te komen omtrent de hartsvergrooting bij
sportlieden, waar bij een dergelijk hol orgaan als de hartspier een
verbreeding van 0.5 a 1 cm reeds een zeer belangrijke inhouds-
toename, dus vergrooting beteekent.
Men heeft dan ook heele series proefpersonen moeten onder
zoeken en wel volgens de meest verschillende methoden, alvo
rens men algemeen overtuigd was, dat sportbeoefening inderdaad
een hartvergrooting kan veroorzaken.
Tijdens deze onderzoekingen is tevens aan het licht gekomen,
dat de verschillende takken van sport een geheel verschillenden
invloed op de grootte van het hart hebben. Het is gebleken, dat
in het algemeen die soorten van sport, die met een langdurige
ononderbroken krachtsinspanning gepaard gaan als lange-afstand-
loopen, wielrennen, roeien en skiloopen een sterke hartvergroo
ting doen ontstaandat daarentegen zwemmen, worstelen,
bergtoerisme, lichte athletiek, krachtsport, voetballen, boksen
en schermen in afnemende mate een vergrooting van het hart te
voorschijn roepen. Deze onderzoekingen geven tevens antwoord
op de vraag, waarom verschillende onderzoekers zulke verschil
lende uitkomsten hebben gepubliceerd omtrent de grootte van
het hart bij sportbeoefenaars gelijk hierboven werd gememoreerd;
men heeft niet steeds dezelfde tak van sport onderzocht. Zoo
geeft het toch inderdaad vrij zware voetballen in het algemeen
géén hartvergrooting, evenmin de korte afstandsloop of de 110
meter hordenren. Toch kan o.a. de 100-meter-loop buitengewoon
inspannend zijn en soms zelfs den dood van den looper veroorza
ken indien onverstandig getraind wordteen dergelijke plotselinge
dood ontstaat dan tengevolge van onmatig persen bij een reeds
vermoeid hart, waardoor het rechter hart het opgeeft.
Het is dan ook niet zoozeer de inspanning, die de sterke harts
vergrooting bij sportcracks doet ontstaan, als wel een eigenaardige
verandering van de bloedsamenstelling, die een invloed heeft op
de innervatie van het hart, hetgeen straks nader zal worden
toegelicht.
364