5. DE ARTIKELEN 1 EN 2 VAN HET WETBOEK
VAN KRIJGSTUCHT
door
A. H. N. SCHREGARDUS,
Luitenant-Kolonel der Infanterie.
De omvang van de werking van dit wetboek is vastgesteld
bij artikel 1, hetwelk luidt
(1)„De bepalingen van dit wetboek zijn toepasselijk op den
militair, die zich aan eenig krijgstuchtelijk vergrijp schuldig
maakt.
{2). Zij blijven buiten toepassing ten aanzien van den militair,
die zich in een militair strafgesticht of op een andere plaats,
als bedoeld in artikel 13 van het Wetboek van Militair Straf
recht, mits niet zijnde een plaats bestemd of geschikt tot
het ondergaan van krijgstuchtelijke straf, als gevangene be
vindt".
Om bovenaangehaald artikel juist te kunnen toepassen, moe
ten we in de eerste plaats de beteekenis kennen van de daarin
genoemde uitdrukkingen, zooals
militair, krijgstuchtelijk vergrijp, militair strafgesticht e.a., die
voor een deel in het Wetboek van Militair Strafrecht (W.v.M.S.)
voorkomen.
Art. 74 van het Wetboek van Krijgstucht (W.v.Kr.) bevat de
bepaling, dat de in dit wetboek voorkomende uitdrukkingen de
zelfde beteekenis hebben als die genoemd in het W. v. M. S.
De militairen op wie dus het W.v.Kr. (niet te verwarren met
de Nederlandsche Wet op de Krijgstucht) toepasselijk is, zijn de
militairen als bedoeld bij de artikelen 46 51 van het W.v.M.S.,
hoewel art. 50, betrekking hebbende op het als militair aan
merken van gewezen militairen ten aanzien van beleedigingen
of feitelijkheden, door hen binnen een jaar na het verlaten van
den militairen dienst hunnen vroegeren nog in dienst zijnden
meerderen ter zake van vroegere dienstaangelegenheden aange
daan, uiteraard daar niet onder gerekend kan worden.
Bovendien is art. 51 W.v.M.S., waarbij vreemde militairen
onder bepaalde voorwaarden eveneens als militair in den zin
van dit wetboek kunnen worden aangemerkt, niet van onmid
dellijk belang.
373