dat de verhouding meerdere-mindere alleen bestaat gedurende
de uitoefening dier functie.
De meermalen verkondigde meening, dat buiten dienst tus-
schen militairen van gelijken rang of stand de verhouding meer
dere-mindere altijd bestaat is dus onjuist. Buiten dienst heeft
men in dit geval met elkaar als militair niets te maken en het
onderling groeten is dus een kwestie van beleefdheid, geen mili
taire plicht.
De verhouding van meerdere tot mindere is wettig vastgesteld
bij art. 53 W. v. M. S, en werd als art. 4 in het R. b. d. Kr. over
genomen.
De aandacht moet vooral gevestigd worden op het tweede lid
van bovenaangehaald artikel.
Het begint met „die verhouding", hetgeen dus zeggen wil de
verhouding van meerdere tot mindere en niet die van mindere
tot meerdere.
Hierdoor zijn alle meerderen van de zeemacht en die van de
niet rechtstreeks tot het leger behoorende korpsen wettig be
schermd tegen gedragingen van minderen van ons leger.
Voor wat betreft de genoemde korpsen, is de bepaling ge
maakt, dat deze verhouding alleen bestaat wanneer zij bij of
naast het leger dienstdoen.
Zoodra dus personeel hetzij van de korpsen Barisan, hetzij
van het Legioen van Mangkoe Negoro, hetzij behoorende tot
door den Gouverneur-Generaal erkende vrijwilligerskorpsen bij
of naast het leger dienst doet, moeten de meerderen van die
378
Artikel 4 R. b. d. kr.
Artikel 53 W. v. M. S.)
(1) De verhouding van meerdere tot mindere bestaat
le. tusschen militairen, die eenigen rang en die geen rang bekleeden
2e. tusschen militairen, die een rang bekleeden
a. krachtens hoogeren militairen rang
b. bij gelijkheid van rang krachtens meerderen ouderdom daarin,
doch alleen in betrekking tot dienstaangelegenheden
3e. tusschen militairen, onafhankelijk van rang of stand
a. wanneer en voor zoover de een krachtens zijne betrekking als be
velvoerend militair den ander onder zijne bevelen heeft
b. wanneer de een krachtens beschikking van het bevoegd gezag eene
functie uitoefent, waaraan gezag over den ander is verbonden, doch
alleen in de uitoefening dier functie.
(2) Die verhouding bestaat met inachtneming van de in het eerste lid
gestelde regelen ook tusschen hen die deel uitmaken
a. van de zeemacht en
b. van de niet rechtstreeks tot het leger behoorende korpsen, wanneer deze
bij of naast het leger dienst doen, eenerzij ds en militairen in den zin
van dit wetboek anderzijds.
(3) De onderlinge rang- en standsverhouding van de laatstgenoemden
tot de in het vorige lid onder b. genoemde personen wordt geregeld door
den Gouverneur-Generaal.