550
bovenste huidlagen te extraheeren. Als beschermende zalf kan de kerosine-
zalf niet worden gebruikt, daar op deze zalf gespatte druppels mosterdgas
gemakkelijk oplossen en over de huid kunnen worden verspreid.
„Es ist also notwendig von dem Gedanken eines Hautschutzes mittels Salben
grundsatzlich abzurücken".
Veel verwacht Muntsch van het, zich in de huid bevindende, pigment als
afweerstof tegen het dichloordiaethylsulfid. Het is bekend, dat de koloniale
troepen in den oorlog van 1914—1918 voor mosterdgas minder gevoelig waren
dan de blanke troepen. Ook onder de dieren blijken albino's gevoeliger dan
andere dieren. Deze waarnemingen kan referent bevestigen. Tijdens proef
nemingen aan de militaire gasschool bleek, dat zich bij gepigmenteerde indi
viduen vaak minder ernstige beschadigingen voordeden dan bij minder ge-
pigmenteerden. Hieruit de conclusie te trekken, dat pigment het mosterd
gas onwerkzaam maakt, is op zijn minst genomen te voorbarig. Wel is in
dit verband merkwaardig, dat bij alle mosterdgas-beschadigingen een sterke
pigmentvorming optreedt.
De tweede vraag wil Muntsch liever anders stellen, n.l. „Wann lasse ich
baden und wie lasse ich baden De schrijver komt terug van het gebruik
van chloorkalkwater als badwater, daar dit niet geheel onschadelijk is.
Warm water en zeep is voldoende. „Im Einzelfall, bei stattgehabter Haut-
veratzung, wird immer Chlorkalkpuder b. z. w. Chloorkalkbrei das Mittel
der Wahl bleiben".
Omtrent het vraagstuk der beschermende kleeding wijst de schrijver op
de vele technische bezwaren, die zich voordoen bij het impregneeren van
kleeren met chloorkalk. Bovendien zijn met chloorkalk geïmpregneerde kleeren
niet onschadelijk voor de huid (chlooracne). Bepoederen van de kleeren met
chloorkalk geeft geen voldoende beschutting. Van met chloorkalk geïmpreg
neerde stoffen is dus voor de oplossing van het vraagstuk der beschermende
kleeding niets te verwachten.
Bescherming van dieren tegen aanvallen uit de lucht is een zaak, die
in het buitenland de volle aandacht heeft van militaire en burgerautoriteiten.
Niet alleen de bescherming van dienstpaarden, maar eveneens van rundvee
of geslacht vee vraagt de aandacht. Algemeen neemt men aan, dat in de
steden of dorpen gelegen belangrijke bewaarplaatsen van rundvee of opslag
plaatsen van geslacht vee, (voor de voedselvoorziening van soldaten en
burgers belangrijke objecten) als doel of nevendoel van een luchtaanval
zullen worden gekozen. Hoewel in Indië de veeteelt een bijzonder karakter
draagt en hierdoor reeds aan de belangrijkste eisch van luchtbescherming,
n.l. hét verspreid zijn der dieren in kleine kudden, voldoet, kan het onder
omstandigheden van belang zijn bepaalde dieronderkomens tegen luchtaan
vallen te beschermen. Ook de collectieve bescherming van paarden kan t.g.t.
van belang zijn, te meer, daar aan de individueele bescherming van deze
dieren vele nadeelen zijn verbonden.
In het Gasschutz und Luftschutz-nummer van Januari, No. 1, 1934, blz. 6
schrijft prof. Dr. C. E. Richters, Chefveterinar des Heeres-Veterinarunter-
suchungsambtes, Berlin, over de voorbereidende maatregelen voor de be
scherming van dieren tegen aanvallen uit de lucht. Richters toont de nood
zakelijkheid aan om in een toekomstigen oorlog dieren tegen luchtaanvallen
te beschermen. Duitschland heeft een veestapel ter waarde van 10 milliard
R.M. en een gemiddelde jaaropbrengst aan vleesch, melk, boter enz. van
8,2 milliard R.M. Het aantal paarden bedraagt 3.433.500, het aantal muilezels
en ezels 14.400.
Bij een luchtaanval heeft men rekening te houden met de uitwerking
van brisant-, brand- en gas-bommen, maar tevens met een onder de dieren
uitbrekende paniek. De schrijver maakt onderscheid tusschen bescherming
van stallen, abattoirs, veekralen, vleeschfabrieken enz. en zich in de straten
van een stad bevindende dieren (voornamelijk paarden). Bij de bescherming
der dieren in stallen, abattoirs, enz. maakt het verschil of deze stallen of