9
ven, na het bereiken waarvan zij wederom van nadere bevelen
moeten worden voorzien.
(3) Het eigener gezag zoeken van nieuwe objecten door
den commandant van de verkennende afdeeling na de vervul
ling van de oorspronkelijk opgedragen taak, leidt tot het los
raken van het verband tusschen den A.B. en zijn verkennings
organen, met als mogelijk gevolg, dat nieuwe verkenningsop
drachten laatstgenoemde niet of niet tijdig meer kunnen be
reiken.
21. (1) Bij de oefeningen wordt herhaaldelijk verzuimd be
richt te zenden omtrent 's vijands opstelling en bewegingen,
terwijl het toch voor den bevelhebber der troepenmacht van het
grootste belang is om te weten of de tegenstander stand houdt,
voorwaarts rukt dan wel teruggaat. De beweging der geheele
troepenmacht en het gebruik der artillerie wordt hierdoor be
paald.
(2) Wanneer al bericht wordt gezonden, dan voldoen die
mededeelingen veelal niet aan de te stellen eischen. Vage be
richten, zooals „sterke vijand waargenomen bij kampong A"
of „roode troepen zijn gemeld bij B" hebben uiteraard waarde,
doch die waarde zou, voor het geval de berichtgever nog meer
zou hebben waargenomen, zeer veel grooter zijn geweest, in
dien ook die meerdere gegevens in het bericht opgenomen wa
ren geweest. Men streve er dus naar de berichten samen te
stellen zooals in het A.T.V. is aangegeven en houde rekening
met de aldaar gegeven practische wenken. In dit verband
wordt er bijv. op gewezen, dat de „sterke vijand" uit voren
genoemd bericht voor den berichtgever in zijn verhoudingen
inderdaad sterk kan zijn, terwijl hij ten slotte, bezien uit het
standpunt van den A.B., zwak zou kunnen worden genoemd.
22. (1) Wanneer een troepenmacht moet worden ontplooid,
dient redelijke zekerheid te bestaan, dat de troepenonderdee-
len de lijn, waarin zal worden ontplooid, ook zullen bereiken.
(2) Deze lijn mag dus niet zoover naar voren zijn gele
gen, dat gedurende den tijd, welken de troepen noodig hebben
om den afstand tot die lijn te doorloopen, de plannen van den