10
bevelhebber door die van den vijand zouden kunnen worden
doorkruist.
23. (1) De waarde van een verdedigende opstelling hangt
voor een zeer groot deel af van de mogelijkheid om voor de
artillerie stellingen te vinden waaruit de infanterie op de ver-
eischte wijze kan worden gesteund. Dit hangt nauw samen
met het bezit van goede waarnemingspunten, terwijl in onze
terreinen de vereischte steun, met name door vlakbaanartille-
rie, dikwijls slechts mogelijk zal blijken na verschillende tijd-
roovende verkenningen voor stellingmogelijkheid. Ten slotte
zal het zelfs meermalen voorkomen, dat voor het verleenen van
steun aan de infanterie in een bepaald terrein voor vlakbaan-
artillerie geen stellingen te vinden zijn. Het is daarom een
onafwijsbare eisch, dat de commandant van het geheel, indien
hij in verband met den tactischen toestand vrijheid van stel
lingkeuze bezit, ten aanzien van die stellingkeuze in overleg
treedt met den commandant zijner artillerie, teneinde te voor
komen, dat een gekozen weerstandstrook voor de infanterie
moet worden opgegeven, omdat artillerie-steun niet mogelijk
blijkt.
(2) De artilleriecommandant zal zich op dit overleg moe
ten voorbereiden door het verzamelen van gegevens, welke
hem in staat zullen stellen den commandant der troepenmacht
ten aanzien van de stellingkeuze steeds op behoorlijke wijze
van raad te kunnen dienen, hetgeen slechts mogelijk zal zijn,
indien de artillerieverkenningspatrouilles met voldoenden voor
sprong worden uitgezonden tot het opsporen van stellingmo
gelijkheden en waarnemingspunten; bijzondere aandacht dient
hierbij te worden geschonken aan een snelle overbrenging van
de berichten van die patrouilles.
24. (1) De neiging bestaat om bij een zich in marschcolonne
verplaatsend detachement, bij de eerste melding van vijande
lijke infanterie, den marschvorm om te zetten in een groe
peering met 2/3 deel van de geheele macht aan infanterie in
voorste échelon en 1/3 deel in reverve.
(2) Het aannemen van den bovenbedoelden gevechtsvorm