14
ging van dit vuur te verzoeken, een verzuim, dat zich in de
werkelijkheid ernstig zou wreken.
30. Bij de oefeningen is opgemerkt, dat de commandanten van
infanterie-eenheden bij het geraken onder vijandelijk artillerie
vuur (aangegeven door de hulpleiders) niet steeds snel ge
noeg de noodige maatregelen wisten te nemen om hun onder
deel aan dit artillerie-vuur te onttrekken dan wel de uitwerking
ervan te beperken. Onder deze omstandigheden moeten
oogenblikkelijk bevelen worden gegeven om de troepen de
meest geëigende opstelling tegen de uitwerking van het vijan
delijke vuur te doen innemen.
31. Voor het front beveiligende cavalerie vertoont dikwijls de
neiging om te spoedig naar een der vleugels uit te wijken. Dit
behoort eerst te geschieden, wanneer de vijand ertoe dwingt
dan wel ten behoeve van de actie der eigen troepen.
32. Met betrekking tot de vervanging van de cavalerie door in
fanterie bij het invallen van de duisternis wordt opgemerkt,
dat zulks niet inhoudt, dat de vervangende infanterie de op
stelling inneemt, welke door de cavalerie wordt verlaten. De
opstelling van dergelijke veiligheidsafdeelingen ondervindt be
halve door den tactischen toestand en het terrein, mede sterk
den invloed van de bijzondere eigenschappen van het wapen,
dat met zoodanige beveiliging wordt belast.
33. (1) Het komt meermalen voor, dat een artilleriecomman
dant, die de opdracht heeft met zijn artillerie een bepaald in-
fanterie-onderdeel te steunen, niet uit zich zelf advies geeft
omtrent het gebruik van de artillerie. Onder zulke omstandig
heden neemt men dan waar, dat de infanterie-commandant het
gebruik van de artillerie vaststelt en het advies van den artil
lerie-commandant zich beperkt tot een uitspraak omtrent het
al dan niet mogelijke van deze wijze van gebruik.
(2) Uiteraard is het niet gewenscht, dat de artillerie-com
mandant zijn advies achterhoudt tot de infanterie-commandant
er om vraagt, terwijl in het geval, dat hij bedenkingen heeft