„krijgstuchtelijke bestraffing, dan wel door verwijzing naar den
„militairen rechter overeenkomstig de wettelijke bepalingen."
Het „waar noodig" bestraffen, de facultatieve bepaling klinkt
heel anders dan „onvermijdelijke" bestraffing de strenge impé-
ratieve bepaling zooals 1 van het oude R. v. K. voorschreef
bovendien bevat het eerste lid het paedagogisch beginsel bij het
handhaven van de krijgstucht in acht te nemen, n.l. men moet
zulks op menschkundige wijze doen.
Zooals artikel 29 R. b. d. Kr. reeds aangeeft, moet men bevoegd
zijn tot het opleggen van krijgstuchtelijke straffen, anders uit
gedrukt, men moet strafbevoegdheid bezitten.
Strafbevoegdheid.
Onder vigueur van de oude straf- en tuchtwetgeving was de
strafbevoegdheid zooals deze was omschreven in het R. v. K.
bijna niet wettelijk geregeld. In dit oude reglement werden
slechts genoemd de commandeerende officieren van de korpsen,
idem die van de compagnieën en de officieren-commandanten van
detachementen en liet daardoor vele militaire gezaghebben die
strafbevoegdheid moesten hebben ongenoemd. In den loop der
jaren, dus langs historischen weg, heeft deze bevoegdheid zich
echter geleidelijk ontwikkeld en waren daarvoor vele A. O.'s,
instructiën en dienstvoorschriften noodig, om in de gebleken
behoefte te voorzien. Hieronder neemt wederom de A. O. 1916
No. 2 een voorname plaats in.
In het nieuwe W. v. Kr. is bij de artikelen 34 38 de straf
bevoegdheid nagenoeg volledig geregeld, zoodat daarom voortaan
bedoelde bevoegdheid voornamelijk op deze artikelen zal steunen
en de desbetreffende bepalingen in A. O.'s, instructiën en dienst
voorschriften grootendeels overbodig zullen worden. De A. O.
1916 No. 2 ondergaat dan ook eene belangrijke wijziging.
In bedoelde artikelen 34 38 zijn thans tal van militaire gezag-
hebbenden genoemd, terwijl daarin tevens eenige speling is gelaten
met het oog op reorganisatie als anderszins, waardoor de Leger
commandant, daartoe gemachtigd door den Gouverneur-Generaal,
alsnog inrichtingen en personeelsformatiën kan aanwijzen, die
onder die strafbevoegdheidsartikelen zullen vallen en waardoor
de betrokken commandanten alsdan de daarbij bepaalde straf
bevoegdheid zullen verkrijgen.
Over 't algemeen is de bestaande toestand vrijwel behouden
gebleven, d.w.z. de korpscommandanten houden hunne volledige
strafbevoegdheid evenals de compagniescommandanten hunne
beperkte bevoegdheid, evenwel uitgebreid met het opleggen van
streng arrest aan militairen lager in rang dan onderluitenant,
terwijl streng arrest door hen niet mag worden opgelegd aan
officieren.
602