m.a.w. die verantwoordelijk zijn voor het handhaven der tucht.
Dit kan zooals vanzelf spreekt geen incidenteel karakter dragen.
Een bataljonscommandant, die voor éene oefening een compag
nie van een ander bataljon toegevoegd krijgt, heeft daarover geen
strafbevoegdheid.
Evenmin heeft de commandant van eene patrouille in de buiten
gewesten strafbevoegdheid. Na thuiskomt van de patrouille straft
de detachementscommandant.
Het onder de bevelen hebben met betrekking tot de straf
bevoegdheid moet dan ook opgevat worden alsof er eene voort
durende hiërarchieke dienstverhouding bestaat, immers de krijgs
tucht moet volgens artikel 29 R. b. d. Kr. op menschkundige wijze
worden gehandhaafd en men kent zijn menschen slechts, door den
dagelijkschen omgang en door inzage te kunnen nemen van de
straflijsten. Dit principe is reeds volgens de oude bestaande
bepalingen erkend, want bij circulaire No. 44 dd. 9 Maart 1925
D. v. O. Ie Afd. No. 62/1, werd aan de verschillende militaire
gezaghebbenden ter kennis gebracht, dat zooveel mogelijk de
straffen moeten worden opgelegd door de laagste tot straffen
bevoegde meerderen, omdat zij het best hunne ondergeschikten
kennen door dagelijksche aanraking.
Voorschriften bij strafoplegging in acht te nemen.
Met welke voorschriften heeft een tot straffen bevoegde meer
dere bij het opleggen van straffen rekening te houden
In de eerste plaatst met de artikelen 34 38 van het W. v. Kr.
waaruit voor hem zal blijken of hij mag straffen, wie hij mag
straffen en welke straffen hij mag opleggen. Overigens heeft de
strafoplegger verschillende andere voorschriften van het W. v. Kr.
in acht te nemen n.l.
Dat aan Onderluitenants de straf van verzwaard arrest en de
bijkomende straf van inhouding van bezoldiging of soldij niet mag
worden opgelegd (art. 4 (2)).
Het streng arrest mag niet worden opgelegd aan een militair
jonger dan 18 jaar (art. 4 (3)).
Eene aanmerking of terechtwijzing, waarbij de tot straffen
bevoegde meerdere niet uitdrukkelijk te kennen geeft, dat zij als
straf van berisping moet worden beschouwd, geldt niet als straf
(art. 6 (4)).
Aan boord van een vaartuig, dat geen oorlogsvaartuig is, worden
de arreststraffen ondergaan op door den strafoplegger aan te wijzen
plaats (art. 11).
De duur der arreststraffen is ten minste één dag (art. 12)
Bij de oplegging eener arreststraf kan de strafoplegger te voren
ondergaan voorloopig- of preventief arrest geheel of gedeeltelijk
in mindering brengen (art. 14 (1)).
604