De nadeelige gevolgen van een dergelijke kitteling voor het geheel paard-en-ruiter kunnen door sportbeoefening voorkomen worden. Sportbeoefening alléén kan den ruiter leeren zijne koelbloe digheid te behouden tijdens de snelste bewegingen en bij hem de gave ontwikkelen met kalmte en toch bliksemsnelheid een belangrijk besluit te nemen, zoowel tijdens het grootste tumult als in tegenwoordigheid van gevaar, dat „doodsgevaar" kan zijn. Waar sport beoefend wordt, daar trilt er in de gelederen van de bereden wapens iets, wat de mogelijkheid van het zich daarin zetelen van onware en dus onwaardige schijn uitsluit, wat week heid, indolentie, angst voor verantwoordelijkheid, gebrek aan initiatief, en dergelijke op „papier- en inkt"-bodem bij „lauwheid" zoo gemakkelijk tierende verderfelijke zwammen in hun kiem verstikt. Sport alléén kan van die corpsen maken massa's, waarvan alle samenstellende deelen, zoowel de opperste chef als de peloton- of sectie-commandant, zoowel het denkende hoofd als de gewapende arm, zoowel de dragers van den grijzenden knevel, als die van het dons op de bovenlip, zullen bezitten dat zelfde wakkere, dezelfde lichaams- en geesteskracht, dezelfde zielsjeugd, die, als het er op aankomt, noodig zijn om te willen kunnen en ook werkelijk te kunnen. De geest, de zucht naar sport worde derhalve bij de jongeren gekweekt, en bij de ouderen voor zichzelf onderhouden't voor beeld voor de jongeren kome daarbij van hun chefs, van boven naar beneden. De chef zelf hebbe 't vermogen te kunnen, en daarmee in zich de basis, waarop waarachtige achting, toewij ding, ridderlijke gehoorzaamheid en opoffering zijner inférieuren zich grondvesten. Is die basis er niet, danwordt de kraag het gewichtige van den man. Ieder weet dat commandant, kolonel, generaal zijn, vóór alles zeggen wil „kunnen bevelen", „kunnen doen uitvoeren", en dat daartoe noodig is „weten gegrond op zelf kunnen", datgene wat een bereden wapen als zoodanig noodig heeft om bruikbaar te zijn en te blijven. En dat de bruikbaar- heidsvoorwaarde voor een bereden corps vóór alles is, direct, ten allen tijde en onder alle omstandigheden „vooruit in voor- waartsche beweging" te kunnen gaan, zal wel niemand betwij felenevenmin dat om die capaciteit te ontwikkelen 't niet voldoende is de daartoe noodzakelijke sportbeoefening passief toe te laten, doch dat 't absoluut noodzakelijk is, dat de chef die actief doe ontstaan en onderhoude. Dat hij den jongeren zelf een galop kan voorrijden en 't nemen van een heg hem niet van de wijs brengt, spreekt van zelf, evenzoo dat hij belang stelt, en zulks metterdaad toont in hunne voorbereiding en hun strijd en hunne overwinning op sportgebied, en niet minder dat hij, zijnde de eerste paardeman van zijn corps, voor de zijnen vermag te zijn de vertrouwde vraagbaak op equestrisch en hippisch gebied. 611

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 67