614 Boven het kabinet staat de Geheime Raad of Sumitsuin, die beraadslaagt over belangrijke staatszaken, wanneer de Keizer dat vraagt. De raad bestaat uit 26 personen, deskundigen op militair, politiek, bank- en industriegebied enz. De macht van dit lichaam is zeer groot. Zooals Prof Pierson aangeeft, is het de regulator en inspirator van alle groote beslissingen. Het staat boven de partijen en is alleen verantwoording schuldig aan den Keizer, zoodat het niets te maken heeft met het door het kiesstelsel gekozen parlement. Elk voorstel van den ministerraad of van een minister moet voor de Sumitsuin worden gebracht. Ook de commandant van het leger en de marine is alleen verantwoording schuldig aan den Keizer. Vandaar de snelle en doelmatige oplossing van alle vitale zaken, buiten bijzondere commissies om. Ten slotte de „Genro" of „Raad der Ouden", een, zooals S. zegt, klein select college van oudere ex-staatslieden, die door hunne speciale gaven uit verkozen zijn den Keizer van raad te dienen. Volgens enkelen bestaat dit college practisch niet meer en zou Prins Saionji de laatste der Genro zijn. De Geheime Raad heeft voor een groot gedeelte de taak van de Genro over genomen. Volledigheidshalve teekenen wij nog aan dat het parlement bestaat uit het Hoogerhuis (Kizokuin) en het Huis van Afgevaardigden (Shugiin) Het laatstgenoemde wordt gekozen door het volk volgens de voorschriften van de wet op de verkiezingen. Het Hoogerhuis, dat 405 leden telt, wordt samengesteld uit de leden van de Keizerlijke Familie, den hoogen adel en die personen, daartoe door den Keizer aangewezen. Onder deze laatste groep, die 120 leden telt, vallen bankiers, industrieelen, landbouwkundigen, medici enz., die, onverschillig tot welken maatschappelijken stand zij behoo- ren, uitblinken in hun vak. Het Hoogerhuis is derhalve een tweede college van deskundigen naast den Geheimen Raad. Wij hopen met het vorenstaande, dat grootendeels ontleend is aan het werk van Prof. Pierson, een inzicht te hebben gegeven in het Japansche staats bestel. Duidelijk blijkt de zeer groote invloed van leger en marine, die een macht vormen, waarmede onder alle omstandigheden terdege rekening moet worden gehouden. Dat deze instanties zich behoorlijk laten gelden is tot dusverre bij herhaling gebleken. Wij kunnen meergenoemd boek van Prof. Pierson, dat op korte en overzichtelijke wijze de Japansche staatsinrichting behandelt, ten zeerste ter lezing aanbevelen. Het bevat tevens een vertaling van de Japansche grondwet. (Met legge die eens naast de onze.). Daarnaast leze men nog eens het reeds in een der vorige overzichten genoemde boekje van den vorigen Min. van Oorlog Araki Sadao, „De Roeping van het huidige Japan" veel, wat daarin voor onze westersche begrippen vreemd aandoet, zal thans ongetwijfeld duidelijker zijn. Waar over enkele dagen de handelsconjerentie met Japan een aanvang zal nemen of wellicht reeds genomen heeft, willen wij in het kort trachten de tractaat-rechterlijke positie van Nederlandsch-Indië te schetsen. Van zeer veel belang zijn de beide met Engeland gesloten tractaten, nl. het Londensche tractaat van 1824 en het zg. Sumatra-verdrag van 1871. Het verdrag van 1824 bepaalt het volgende „De onderdanen en schepen van de eene natie zullen, bij den in- en uitvoer, „in en van de havens der andere in de Oostersche zeeën, geen regten betalen „hooger dan ten bedrage van het dubbele van die, waarmede de onderdanen „en schepen der Natie, aan welke de haven toebehoort, belast zijn". In geval voor de laatste geen recht geldt, zullen de rechten van de andere Natie hoogstens 6 bedragen. Zooals blijkt, wordt in deze tekst slechts van onder danen en schepen gesproken en wordt niet gerept van gelijkstelling van Engelsche en Nederlandsche goederen. Naar aanleiding hiervan zijn in den loop der tijden moeilijkheden gerezen t.a.v. de vraag of de opgelegde beper kingen ook zouden gelden voor rechten, gebaseerd op het onderscheid in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 70