offensief juist nastreefde, nml. het Engelsche en Fransche leger te scheiden. Foch, die dit groote gevaar, waardoor de oorlog onherroepelijk ten nadeele van de geallieerden zou worden beslecht, zag aan komen, bood 24 Maart Clemenceau op eigen initiatief een nota aan, waarin hij dit gevaar signaleerde en voorstelde een orgaan in het leven te roepen, dat aan de beide opperbevelhebbers aanwij zingen zou kunnen geven en over de uitvoering van deze aan wijzingen zou kunnen waken. Naar de meening van Foch waren hiertoe noch het „Comité excécutif", noch de „Conseil supérieur de guerre" in staat. Clemenceau keurde de nota van Foch goed, doch scheen het er niet erg op begrepen te hebben, dat Foch zich op den voor grond drong, teneinde in aanmerking te komen voor de eventueele leiding van de operaties. Ook aan Engelsche zijde had men niet stil gezeten. Haig had naar Londen geseind den chef van den imperialen generalen staf, generaal Wilson, te laten overkomen, teneinde te kunnen beraad slagen over een spoedige instelling van de eenheid van commando over de geallieerde legers op het Westfront. Dit verzoek beduidde een geheele ommekeer in de meening van Haig, want nog in Januari verklaarde hij op een vraag van Clemenceau omtrent de mogelijkheid van de instelling van de eenheid van commando „Ik heb slechts één chef en ik kan er slechts één hebben. Dat is mijn koning". Lloyd George achtte het eveneens noodig, dat een lid van het kabinet naar Frankrijk vertrok, teneinde een rapport over den toestand te kunnen uitbrengen. Daarom vertrok Lord Milner 24 Maart naar Frankrijk en kwam in den nacht van 24 op 25 Maart te Versailles aan. In den morgen van 25 Maart had Lord Milner te Parijs een onderhoud met Clemenceau en deze drong er op aan, dat tot eiken prijs het contact tusschen het Engelsche en Fransche leger bewaard zou blijven en dat de staatslieden hun pressie zoowel op Haig als op Pétain moesten uitoefenen om zooveel mogelijk troepen elders vrij te maken, teneinde deze naar het bedreigde front te kunnen dirigeeren. Clemenceau stelde daarna aan Lord Milner voor dienzelfden namiddag een conferentie in het hoofdkwartier van Pétain bij te wonen, waar ook Haig en Wilson op zijn verzoek aanwezig zouden zijn. Van 5 tot 7 uur namiddags had in het hoofdkwartier van Pétain, te Compiègne, een conferentie plaats, onder voorzitter schap van den president der republiek Poincaré en waaraan verder deelnamen Clemenceau, Loucheur, Fransch minister van bewapening, Foch, Pétain en Lord Milner. Haig en Wilson, die elkaar dien dag te Abbeville zouden ontmoeten, meldden dat zij verhinderd waren aanwezig te zijn. 644

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 10