de toezegging te verkrijgen, dat de Belgische troepen onder Foch's leiding zouden komen. Inderdaad bracht Poincaré in zijn onderhoud met Koning Albert het gesprek op deze kwestie, doch de Koning ging er niet op in, waarna Poincaré van onderwerp van gesprek veranderde. Hieruit bleek wel, dat België nog niet bereid was zijn leger onder Foch's leiding te stellen. Tijdens de zitting van de „Conseil supérieur de guerre" van 3 Juli werd bovenbedoelde kwestie ter sprake gebracht, daar het te voorzien was, dat in het geval de geallieerden tot een algemeen offensief zouden overgaan, het Belgische leger hieraan zou deel nemen en Foch dus noodgedwongen aanwijzingen aan dit leger zou moeten geven. De Belgische chef van den staf Gillain wierp echter grondwettelijke bezwaren hier tegen op, waardoor een op lossing niet tot stand kwam. Echter namen eenige weken later de gezamenlijke Belgische, Britsche, Fransche en Amerikaansche troepen in Vlaanderen onder commando van Koning Albert deel aan het algemeen offen sief en volgde de Koning daarbij zonder een enkele restrictie de aanwijzingen van het geallieerde oppercommando op. 14 April gaf Lloyd George reeds te kennen, dat, indien Foch den titel van „opperbevelhebber der geallieerde legers in Frank rijk" zou ontvangen, dit de volle instemming der Britsche regeering zou hebben, terwijl denzelfden dag generaal Bliss de Fransche regeering kwam mededeelen, dat de regeering van de Vereenigde Staten slechts voordeelen zag in de eenheid van commando over de geallieerde legers. 14 Mei d.a.v. ontving Foch officieel den titel van „commandant en chef des armées alliées en France". De zoo lang gewenschte eenheid van commando was, althans voor het Westfront, eindelijk tot stand gekomen. 23 Augustus overhandigde de president van de republiek voor het front van een afdeeling troepen bestaande uit uitgezochte, gedecoreerde soldaten te Bombon, in zijn hoofdkwartier, de maarschalksstaf aan Foch. Zijn bevordering tot maarschalk was een belooning voor de enorme diensten, welke Foch gedurende den ganschen oorlog en vooral gedurende de .laatste maanden, aan zijn vaderland bewezen had. En al moge dan ook verschillend geoordeeld worden over de militaire capaciteiten van Foch, vooral in tegenstelling tot de ge neraals, die in het vijandelijk kamp op den voorgrond waren ge treden, toch blijft het feit bestaan, dat Foch in de eerste helft van 1918 door zijn energiek optreden een ineenstorting van het geal lieerde front in Frankrijk heeft weten te voorkomen en dat hij in de tweede helft van dat jaar de Duitschers tot het opgeven van den oorlog heeft gedwongen. 653

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 19