5. DE OFFICIER-RAADSMAN IN DEN KRIJGSRAAD
door
R. W. VAN DE BEEK,
lste Luitenant der Infanterie.
In de Rechtspleging bij de Landmacht staat omtrent de verde
diging o.a. het volgende voorgeschreven.
Artikel 113 luidt
1) In het formulier van beteekening van het bevel tot bijeen
koming van den krijgsraad zal worden opgenomen de mededeeling,
dat de beschuldigde zich bij de behandeling van zijne zaak door
een gekozen of toegevoegden raadsman kan doen bijstaan.
2) Aan den beschuldigde wordt op zijn daartoe strekkend, ten
minste vier dagen vóór den aanvang van het onderzoek ter te
rechtzitting ingediend verzoek, een raadsman toegevoegd. De
toegevoegde raadsman kan daarna alsnog door een gekozen raads
man worden vervangen, mits deze van de vervanging onverwijld
aan den president van den krijgsraad kennisgeve.
3) Als raadslieden mogen worden gekozen of toegevoegd
advocaten en procureurs, binnen Nederlandsch-Indië de practijk
uitoefenende, en voorts officieren van de landmacht, geen lid van
den krijgsraad, commissaris of secretaris zijnde. Nochtans zal
de toevoeging van een officier alleen dan geschieden, indien een
advocaat of procureur niet beschikbaar is, tenzij de beklaagde uit
drukkelijk zijn wensch te kennen geeft, dat hem een officier als
raadsman worde toegevoegd.
4) De toevoeging geschiedt door den president van den krijgs
raad uit de advocaten en procureurs en voorts op verzoek van den
president door den commandeerenden officier van het garnizoen
in de residentie van den krijgsraad uit de officieren van de land
macht, die zich onderscheidenlijk bij dien president of dien com
mandeerenden officier hebben aangemeld als bereid zich eene
toevoeging als raadsman voor dien krijgsraad te laten welgevallen.
De Secretaris van den krijgsraad geeft onverwijld van die toe
voeging kennis aan den beklaagde en aan den toegevoegden
raadsman.
Ter publicatie ontvangen Maart 1934. Red.
702