vroeger bij de oude Rechtspleging Landmacht er in den regel
toe leidt, om meer voor te dragen wat tegen, dan wat voor den
beklaagde pleit. En het is begrijpelijk, dat de Auditeur Militair,
die verwijzing naar den krijgsraad heeft gevraagd, meer de be
zwarende dan de verlichtende omstandigheden ziet. Dat is men-
schelijk.
Naast dien onpartijdigen rechter en tegenover den Auditeur-
Militair nu staat de raadsman, met den plicht om aan den rechter
voor te brengen al datgene, wat mogelijk en redelijkerwijze ten
voordeele van den beklaagde kan worden aangevoerd. Hij moet
de onschuld beschermen, door de schuldbewijzen te toetsen, te
critiseeren naar zijn gegevens. De plicht van den raadsman is om
twijfel te wekken, aan datgene, wat door de andere partij wordt
aangevoerd. Eerst als hij dit ter kennis van den rechter heeft
gebracht, kan deze vaststellen, of er overtuigend bewijs is. De
raadsman, die subjectief moet zijn in zijn oordeel, is de vertegen
woordiger van de belangen van het individu tegenover de ge
meenschap, die de tegenspraak overbrengt tégen den eisch namens
den Staat tegen zijn cliënt. Want zooals een Duitsch schrijver zegt
„Allein dieser Wiederspruch ist der Prufstein der Wahrheit".
Slechts als de advocaat zijn taak aldus opvat, heeft zijn optreden
doel en beteekenis. De raadsman behoeft niet als vertegenwoordi
ger van beklaagde te worden beschouwdmaar wel als de beharti
ger van diens belangen.
Aan de hand van deze grondstelling zullen we nagaan, wat de
taak van den verdediger is.
Vooreerst moet de verdediger nagaan of de geschreven wetten
van den beklaagde worden nagekomen. De beklaagde is meestal
niet op de hoogte van zijn rechten in het proces. In de tweede
en de voornaamste plaats heeft hij de controle op het bewijsmate
riaal en de critiek op de uit dat bewijsmateriaal afgeleide gevolg
trekkingen. Het publiek ziet vaak in het pleidooi het voornaamste
van de taak der advocaten, maar in werkelijkheid mag dit pleidooi
slechts de vrucht zijn van den arbeid van den verdediger. De
controle is niet gemakkelijk en ze wordt er niet gemakkelijker
op, sinds men in den laatsten tijd meer en meer de betrouw
baarheid van getuigenverklaringen nagaat, ook op wetenschap
pelijke gronden. Aan het weergevings- en waarnemingsvermogen
van vele getuigen hapert, blijkens de wetenschappelijke onder
zoekingen, veel.
De raadsman behoort natuurlijk voorzichtig en bescheiden te
zijn in zijn eventueele aanmerkingen op de getuigenverklaringen
a charge. Maar als de verdediger op grond van een ernstig onder
zoek meent te mogen twijfelen aan getuigenverklaringen, dan
zou hij in zijn plicht te kort schieten, wanneer hij zweeg.
Ook ten aanzien van bewijsmateriaal, van onderzoek van des
kundigen, moet de raadsman scherpe controle uitoefenen, al heeft
705