Ook in Duitschland is, ingevolge de Militarstrafgerichtsordnung
in het militaire strafproces bij leger en vloot de verdediging van
beklaagden, zoowel door officieren als door advocaten gekozen
of toegevoegd toegelaten en geregeld. En ook daar wordt
klaarblijkelijk ook in de practijk het optreden van den officier
als raadsman, zelfs van zijn onmiddellijken ondergeschikte als
een natuurlijke zaak, als een plicht erkend.
„Der Angeklagte hat in den meisten Fallen das Recht, sich einen
Verteidiger zu wahlen. Wendet sich nun der Rekrut an seinen
ausbildenden offizier, der Unteroffizier und Gemeine an seinen
Kompagniechef, der Offizier an seinen Kamaraden mit der Bitte,
ihm zu verteidigen, so hat der also Angerufene die Pflicht, diesem
Ansinnen in jedem geeigneten Falie nachzukommen. Wenn der
gemeine Mann sieht, dasz sein Vorgesetzter nicht nur behelhen
kann, sondern auch bereit und fahig ist, seinen Untergebenen vor
Gericht zu vertreten, so wird er mit umso gröszerer Ehrerbietung
zu seinen Offizier emporblicken. Die Autoritat des Letzteren
wird gestarkt, die Disziplin, dieser „rocher de bronce," auf dein
allein der feste Bau des Heeres sicher ruht, wird gekraftigt. Zur
Erreichung dieses hohen Zieles ist allerdings erforderlich, dasz
jeder Offizier nicht nur eine gewisse Redegewandheit und
Schlagfertigheit, sondern auch eine genaue Kenntnis des materiel-
len Strafrechts und der prozessualen Vorschriften besitzt."
Over de taak en het standpunt van den officier-raadsman nog
het volgende.
Al wordt voor het aanvaarden der functie niet vereischt een
bijzondere eed of belofte, welke den officier als raadsman gelijke
verplichtingen oplegt als de eed van den advocaat-raadsman ge
vorderd, voor hem vloeit nakoming van die verplichtingen al
reeds gereedelijk voort uit den eed of belofte als officier afgelegd.
Hij zal zich evenzeer als de advocaat-raadsman hebben te ont
houden van oneerbiedig gedrag voor den rechter, van onbeta
melijke uitdrukkingen jegens de wet, den rechter of ten aanzien
van het openbaar gezag, van onbetamelijke uitlatingen jegens
partijen of getuigen „met blijkbaar doel van beleediging". (art.
148 R. L.)
De officier, die als raadsman optreedt, zal zich bewust moeten
zijn, dat hij die functie niet uitsluitend naar eigen inzichten daar
omtrent zal hebben uit te oefenen, maar als zoodanig deel uitmaakt
van een der drie bij de rechtspleging functionneerende organen,
t.w. van de rechtsverdediging en dat hij derhalve evenzeer als
de advocaat zich heeft te voegen in het verband, dat ook de mili
taire rechtspleging legt tusschen rechter, openbaar ministerie
en verdediging. Zijn werkzaamheid als raadsman zal geleid moeten
worden door de wetenschap, dat door de samenwerking van die
drie organen moet worden bereikt het doel van het proces, waarin
zijn „cliënt" is betrokkenhet vaststellen van de waarheid.
708