Voor zoover de wet de bevoegdheden van den officier-raadsman niet reeds bepaalt, kan hij zich daarbij zonder eenig bezwaar gedragen naar de regelen door bevoegde rechtsgeleerden voor den advocaat-raadsman geschreven. Zoo leert ons de Utrechtsche Hoogleeraar Mr. D. Simons o.a.: „De werkzaamheden van den raadsman bestaan in hoofdzaak in de verdediging van den beklaagde ter openbare terechtzitting"; dat „het standpunt door den verdediger in te nemen hetzelfde is als dat van den beklaagde"; dat „het nooit de taak van den raadsman kan zijn elke verdediging van den beklaagde tot de zijne te maken"; het ook „ongeoorloofd is, dat de advocaat dat gene als waar verdedigt, waarvan hij de onwaarheid kent", doch „al moet iedere verdediger vrij zijn in de wijze, waarop hij meent de belangen van zijn cliënt te mogen voordragen, het absoluut in strijd is met de taak ook van den toegevoegden raadsman, om zich te stellen tegenover den beklaagde en tegen diens belangen op te treden". Voor ons doel is nog de volgende aanhaling van belang van den zoo bij uitstek duidelijken rechtsgeleerde Jhr. M. J. den Bosch Kemper „Bovenal behoort tot de verplichtingen van een verdediger nauwgezette behartiging der belangen van zijn beklaagde. Ofschoon gehouden, niets tegen de waarheid te zeggen, behoort hij echter alles te verzwijgen, wat hem ten nadeele van den beklaagde bekend is. Hetgeen hem als verdediger is toevertrouwd, behoort slechts tot verdediging geopenbaard te worden zoo het tot be zwaar strekt, moet het als een ondoordringbaar geheim bewaard worden. Geen moeite, geen opoffering behoort te groot te zijn, om hetgeen in waarheid tot ontlasting strekt, te doen gelden". Het zijn van raadsman, het woord duidt het reeds aan, is in de eerste plaats, zoowel voor den officier als voor den advocaat, een zaak van vertrouwen. De wijze, waarop bij de herziening der militaire rechtspleging, het instituut der officieren-raadslieden ge regeld is, brengt al vanzelf mede, dat officieren, die zich voor die taak beschikbaar stellen, daartoe wel niet geroepen zullen worden, indien de militaire beklaagde in zijn officieren geen vertrouwen stelt. Hoe minder dus gedaan wordt om den band tusschen de hooger en lager geplaatsten in de militaire organi satie te versterken, hoe meer van buitenaf wantrouwen wordt gezaaid tusschen de officieren en de hun ondergeschikte mili tairen, hoe geringer de kans is, dat de officier de nuttige en eervolle taak den soldaat als raadsman bij te staan, zal hebben te vervullen. Het vertrouwen dat de beklaagde in zijn raadsman stelt of althans door dezen door redeneering en belangstelling ver worven moet en kan worden, zal er den beklaagde in de meeste gevallen toe brengen, zich tegen den raadsman (ook indien hij officier is) vrij uit te spreken aangaande het hem ten laste ge- 709

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 77