legde feit, zijn schuld daaraan, de omstandigheden waaronder het werd begaan en de aanleiding of beweegredenen. Hij kan rede nen hebben om voor den rechter te ontkennen en daarbij te vol harden, doch aan den raadsman volledige bekentenis van schuld doen. Acht de raadsman het in het belang van den beklaagde, dat deze het in vertrouwen beleden feit ook voor den rechter bekent, dan zal hij hem in dien zijn hebben te raden. Wil de beklaagde daaraan geen gevolg geven, dan heeft de raadsman niet de bevoegdheid om van zijn wetenschaphet bewezen zijn van het feit gebruik te maken, doch heeft hij voor den rechter zijner zijds dit punt in het midden te laten, in dier voege, dat hij niet tegen beter weten in de onschuld van den beklaagde zal hebben te bepleiten maar, zoo mogelijk, de leemten in de bewijsvoering van het O. M. zal aantoonen. Door vertrouwelijke bespreking met den beklaagde, zal hij dezen tot het inzicht kunnen brengen van den eventueel ernstigen aard van het feit, van de strafbaar heid, in het kort van het verkeerde zijner handelingen uit een algemeen maatschappelijk of militair oogpunt. Het zal hem zoo doende in vele, ja in de meeste gevallen gelukken den schuldige tot inkeer te brengen en daardoor op gemoedelijke wijze tot diens verbetering mede te werken en te voorkomen, dat de straf die den schuldige wacht, op dezen verbitterend werkt. Door een ernstig onderzoek naar de geaardheid en de eigenschappen, naar de persoonlijkheid van zijn cliënt, naar de omstandigheden en den invloed, die tot het plegen van de verkeerde, strafbare handeling hebben geleid of medegewerkt, zoowel door gemoe delijke bespreking met den beklaagde zelfs door buiten hem om, waar het slechts mogelijk is, gegevens daaromtrent te ver zamelen, zal hij in elk geval verplicht en in staat zijn voor den rechter alles bij te brengen wat ten gunste van den beklaagde kan strekken en dus al staat het dezen ten laste gelegde feit vol komen vast, kan leiden tot een milde toepassing van de Straf wet. Tot zoover in 't algemeen de taak van den raadsman. Dat niet alle raadslieden hun taak naar behooren opvatten, zal blijken uit de volgende gevallen. Volgens artikel 113 Rechtspleging Landmacht kan een naai den Krijgsraad verwezen militair zich door een gekozen of toe- gevoegden raadsman doen bijstaan. Voor die toevoeging komt bij voorkeur een advocaat of procureur in aanmerking, tenzij de beklaagde uitdrukkelijk een officier als raadsman wenscht. Krach tens deze bepaling trad een dezer dagen een advocaat als raads man op voor den Krijgsraad te 's Gravenhage. De raadsman verklaarde niet in staat te zijn clementie te pleiten „Zijns in ziens had de beklaagde een strenge straf verdiend en was een zoodanige straf hier zeer gepast". Naar ons oordeel heeft deze raadsman zich niet naar behooren van zijn taak gekweten. 710

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 78