„Rechtskennis", o.m. omvattende Strafrecht in zijn vollen om
vang, gewoon en militair, materieel en formeel. Verwacht mag
nu worden, dat zij, wien de toelage voor meer uitgebreide rechts
kennis is toegekend, zich ook beschikbaar zullen stellen om als
raadsman van een beklaagde op te tredendoen zij zulks, dan
worden zij vrijgesteld van die diensten, waardoor zij zouden
worden belemmerd in de juiste uitoefening van de als zoodanig
op hen rustende verplichtingen, terwijl aan hen, die hun verblijf
niet houden in de plaats, waar de Krijgsraad is gevestigd, reis-
en verblijfkosten worden toegekend, voor zoover de reizen naar
de plaats, waar de Krijgsraad is gevestigd en het verblijf aldaar
tot de richtige uitoefening van hun functie noodig zijn. Op deze
manier worden dus moeite en studie beloond en naar onze mee
ning verdient deze wijze de voorkeur boven het honorarium
toekennen.
Het gaat toch niet aan advocaten-raadslieden en officieren
raadslieden in deze over één kam te scheren. Wanneer een advo
caat als raadsman van een beklaagde voor den Krijgsraad op
treedt, oefent hij zijn beroep uit en gebruikt daarvoor tijd, dien
hij anders had kunnen gebruiken om de belangen van anderen
te behartigen, terwijl de officier-raadsman, aldus naar zijn ver
mogen de belangen van andere militairen behartigende, hierbij
tevens toonende „belangstelling voor en medeleven met den
troep" daarmede een op hem rustende verplichting vervult.
Het is dan ook hierdoor geheel te rechtvaardigen, dat hij voor
deze werkzaamheden den tijd gebruikt, waarin hij andere dien
sten zou kunnen of moeten verrichten. Immers de Krijgsraden
houden in den regel zitting gedurende de gewone diensturen.
Bovendien, wanneer men officieren-raadslieden voor hun als
zoodanig bewezen diensten gaat bezoldigen, zou men er feitelijk
toe komen, om alleen hen, die zich in 't bijzonder op de studie
van het recht toeleggen, geldelijk te beloonen, terwijl dit voor
studie in andere wetenschappelijke vakken niet het geval zou zijn.
Het gevaar is dan ook niet denkbeeldig, dat daardoor de studie
van het recht zou worden aangemoedigd ten koste van andere
vakken.
Ten slotte vragen wij de aandacht voor het feit, dat tot nu toe
zoo weinig officieren van de Landmacht in Indië zich beschik
baar stelden voor officier-raadsman, terwijl dat in Nederland zoo
geheel anders is.
De voorstanders van de militaire rechtspraak zijn niet blind
voor de heilzame werking der militaire justitie op de tucht en het
prestige van den meerdere bij Leger en Vloot, maar voor alles
moet die rechtspraak goed zijn en juist daarom moet de rechts
geleerde studie bij het Leger krachtig bevorderd worden.
Waar we vooral op willen wijzen, is, dat overal bij het Holland-
sche Leger bij de officieren symptomen zijn waar te nemen, die
713