er op wijzen, dat het inzicht, dat juridische studie bij militairen
noodig is, langzamerhand doordringt, dat zich onder de Holland-
sche officieren zelf een streven openbaart, om aan de eischen
des tijds tegemoet te komen en de militaire rechtspraak te wape
nen met krachtige en degelijke wapenen, n.l. rechtsgeleerde kennis
en ontwikkeling bij hare beoefenaren.
Wanneer men geregeld militair-rechterlijke tijdschriften volgt,
zal het opvallen, dat de Zeemacht, wat betreft de verdediging in
het militaire strafproces haar tweelingzuster reeds verre vooruit
was. Reeds lang was bij de Zeemacht voor eenigszins ingewikkel
de of uit anderen hoofde belangrijke zaken de verdediging regel,
terwijl men daarvan bij de Landmacht nog niet veel bemerkte!
De Rechtspleging Landmacht is in 1912 in Holland ingevoerd,
en was ook geldig voor de Zeemacht in Indië, evenals dit het
geval was met de in 1922 ingevoerde nieuwe Wetten van militair
strafrecht en de Wet op de Krijgstuchtvoor het Indische Leger
treden de nieuwe wetten op 1 October a.s. in.
De verdediging in het Militair Strafproces is beter tot haar
recht na de invoering van de vernieuwde Rechtspleging Land
macht in 1932. Bij den Krijgsraad te Tjimahi ziet men nu dan ook
gebeuren, dat elke belangrijke zaak een officier-raadsman heeft,
al zijn het dan ook maar enkele officieren, die zich hebben aan
gemeld als bereid zich een toevoeging als raadsman te laten
welgevallen.
De lust om als raadsman in een militair strafsproces op te tre
den brengt van zelf den lust tot rechtsstudie mede en omgekeerd;
het rechtsgevoel moge bij velen den eersten stoot hebben gege
ven, al spoedig zal dan tevens worden ingezien, dat men er met
rechtsgevoel alleen, hoe noodzakelijk dit vereischte ook bij rech
ters en verdedigers moge zijn, niet komt, dat men ook een groote
dosis positieve rechtskennis moet bezitten om den eisch van
het openbaar Ministerie aan de wet te toetsen, om met kracht er
voor te kunnen waken, dat aan den stelregel, neergelegd in ar
tikel 1 van het Wetboek van Strafrecht en art. 1 R. L.„geen
feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling", alle recht wedervare.
Laat ons hopen, dat vele officieren van de Landmacht zich op
de studie van het recht zullen toeleggen.
Laten zij zich, om de verdediging van een zaak op zich te ne
men, niet laten afschrikken door de omstandigheid, dat „er niets
aan te doen is".
Vooreerst is dat veelal slechts schijnbaar het geval, en zal
men bij nadere bestudeering dikwijls punten vinden, waarop de
aandacht van den rechter zal moeten worden gevestigd, maar
bij die zaken, waarbij de juridische zijde zeer duidelijk is, kan voor
den raadsman nog zooveel te doen overblijvenhet is de nauwere
aanraking met den persoon van den beklaagde, met zijn geschie
denis, zijn opvoeding, het sociale milieu waaruit hij is voortgeko-
714