men, welke den verdediger gelegenheid geven om het „Suum cuique tribuere" ook op strafrechtelijk gebied tot zijn volle recht te doen komen. Om slechts een enkel punt te noemen: zien wij het in de burgerlijke strafrechtspraak niet herhaaldelijk gebeuren, dat het onderzoek naar den psychischen toestand van den be klaagde op verzoek van zijn raadsman plaats heeft Zeker, de militaire rechter heeft getoond, dat ook zonder de verdediging de psyche van den beklaagde zijn volle aandacht heeft, maar het is zeer goed mogelijk, dat een beklaagde bij zijn verhooren een normalen indruk maakt, welke eerst later, bij nauwere kennis making, waartoe de raadsman bij uitstek in de gelegenheid is, voor twijfel plaats maakt. En ook geheel afgescheiden van die abnormale geestestoestan den, welke tot niet strafbaarheid van den dader moeten leiden, is de studie van den persoon van den beklaagde, van zijn drijf- veeren en zijn gedachtengang van het hoogste gewicht. De rech ter heeft daarin voorlichting noodig en de beklaagde zelf zal, afgescheiden van de omstandigheid, dat vooral in die gevallen verdediging in eigen zaak moeilijk en onaangenaam is, ook dik wijls het juiste inzicht in die zaken missen. Ongetwijfeld is er ook in het militaire strafproces voor de ver dedigers een vruchtbaar arbeidsveld gelegen en we twijfelen er niet aan of in de toekomst zullen vele officieren zich voor de verdediging beschikbaar stellen. Op een enkel punt wenschen we echter vooral de aandacht te vestigen en we roepen den officieren, die zich voor de verdedi ging beschikbaar stellen met nadruk toe laat U niet door een teleurstelling ontmoedigen. Die teleurstelling zal natuurlijk zich voordoen, wanneer het blijkt dat de officier-verdediger niet aan stonds het vertrouwen van den beklaagde heeft gewonnen. Het geval heeft zich voorgedaan, dat een beklaagde voor de toevoe ging van een officier als raadsman bedankte, maar wel een burger verdediger wilde hebben, welke verdediger hem dan ook kon worden toegevoegd, omdat een advocaat zich beschikbaar had gesteld. Het moet natuurlijk altijd een onaangename teleurstel lende gewaarwording zijn, wanneer men ontwaart, dat de hand, welke tot hulp wordt uitgestoken niet wordt aangenomen, maar laten we toch bedenken, dat de gewijzigde denkbeelden bij de officieren, waardoor velen zich tot de rechtsstudie en de verde diging aangetrokken gevoelen, niet aanstonds hun terugslag kun nen vinden in het vertrouwen van den beklaagde in die ook voor hen geheel nieuwe positie van zijn meerdere als raadsman in een militair strafproces. We kunnen dan ook den beklaagde niet altijd ten volle aanspra kelijk stellen voor zijn meening in dat opzichtimmers, al is het duidelijk, dat bij een officier, die zich geheel vrijwillig en be langeloos opwerpt om zijn zaak te bepleiten en voor een recht vaardige en juiste toepassing van de wet te waken, het belang 715

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 83