807
„In het drama der Zeven Provinciën heeft de bizondere rol van den Officier
van Gezondheid begrijpelijkerwijs aanleiding gegeven tot beschouwingen,
zoowel in de vakpers (Tijdschr. v. Geneesk.) als in de leekenpers (Haagsche
Post, Vaderland e.a.). Gaarne voldoe ik aan het verzoek der Redactie om
mijn persoonlijke meening omtrent dit geval te doen kennen, echter niet
zonder ernstige aarzeling het vraagstuk toch heeft vele complicatie's en met
de bizondere toestanden bij de Zeemacht, welke daarbij van zekeren invloed
kunnen zijn, ben ik niet voldoende bekend.
Dat bij event, initiatief van de zijde van den Commandeerend Officier of
eenig ander diens taak overnemend leider de Off. v. Gez., indien die leider
dit gelastte of, zoo men wil, tenzij deze het hem verbood aan elke tegen
de muiters in te stellen actie had moeten deelnemen, acht ik van zelf sprekend
en geen nader betoog behoevend.
Nu dit initiatief aan boord van de Zeven Provinciën op niet diep genoeg
te betreuren wijze ontbrak, doet zich in de eerste plaats de veel minder
eeuvoudige vraag voor of van den Off. v. Gez. het initiatief tot een gezamen
lijke actie dan wel eenig persoonlijk optreden tegen de muiters mocht worden
geëischt of althans op redelijke gronden mocht worden verwacht.
Op den voorgrond stellend dat m.i. een nationaal en militair voelend,
doortastend, niet door vrees beheerscht man, medicus of niet-medicus, door
de gegeven omstandigheden zeker tot eenige daad zou zijn gebracht, doch
daarbij in aanmerking nemend dat deze eigenschappen wel is waar bij elk
militair en bovenal bij ieder officier aanwezig moesten zijn, doch niet be-
hooren tot de eischen, gesteld ter aanneming tot Officier van Gezondheid
(hetgeen bij de tegenwoordige recruteering practisch ook moeilijk uitvoer
baar zou zijn), ben ik van oordeel dat de gestelde vraag ontkennend moet
worden beantwoord en wel op grond van
1°. de min of meer tweeslachtige officierspositie van den Off. v. Gez.
2°. diens gebrekkige, zoo niet ontbrekende militaire vorming.
(Aan den anderen kant moet men niet het medisch beroep als zoodanig
aanvoeren als argument tegen het nemen of vóór het ontbreken van
bedoeld initiatief, zooals de geneeskundige medewerker der H. P. dit min of
meer doetdit heeft er niets mee te maken de vraag is wat officiersplicht
is en wat van een officier mag worden verwacht).
De. wijze waarop de geneeskundige dienst zijn intrede in de legers heeft
gedaan is aanleiding geweest, dat van huis uit de Off. v. Gez. door officieren
van de wapens en zelfs van andere dienstvakken niet als „vol" officier werd
aangezien. Hoewel daarin in lateren tijd veel verbetering kwam, kan toch
niet geheel worden ontkend dat van deze historische waardeering (in den
zin van waardebepaling) iets is overgebleven, al gaat PINKHOF in het
T. v. G. zeker te ver wanneer hij verzekert, dat het niet alleen niet-militairen
zijn, die in den Off. v. Gez. geen militair zouden zien. Dat deze „waardeering"
zoo lang kon blijven bestaan is voor een deel schuld der Off. v. Gez. zelf,
die zich deze te lang hebben laten aanleunen en zich ook hun officier-zijn
niet altijd voldoende bewust waren, en ten deele schuld van hun opleiding,
waarvan, na de opheffing der z.g. Pillenschool, het militaire gedeelte eerst
begon nadat het medische achter den rug was, derhalve op een leeftijd
waarop deze wel minder bevredigende resultaten moest geven. Dit is wellicht
een der redenen waarom die militaire vorming, die vroeger zij het min
of meer gebrekkig toch nog eenigszins werd ter hand genomen, in lateren
tijd maar geheel is prijs gegeven.
Ook het losmaken van den Off. v. Gez. uit troepenverband in het begin
dezer eeuw heeft een zeer ongunstigen invloed gehad op de militaire vorming
en op het militair saamhoorigheidsgevoel (dit geldt uiteraard echter niet
voor de Zeemacht). Bij menig reserve Off. v. Gez. die een relatief langer
deel van zijn diensttijd doorbracht in troepenverband vond men dan ook
militaire eigenschappen beter ontwikkeld als hij sommige zijner beroeps
collega's. In den laatsten tijd is weder duidelijk verbetering merkbaar als
gevolg van het feit, dat meer dan vroeger nadruk werd gelegd op de vorming
voor de oorlogstaak. Dit was uitvloeisel van de ervaringen uit den jongsten